Casus: Amalia
De zeventienjarige Amalia woont sinds anderhalf jaar in een opvangcentrum voor AMA’s (*). Mehmet, sinds twee maanden begeleider, is haar mentor. Het is zijn eerste zelfstandige mentorschap in deze instelling.
Het kennismakingsgesprek en de gesprekken met school en de maatschappelijk werker zijn goed verlopen. Vanwege haar voorgeschiedenis maakt Amalia een goede kans een permanente verblijfsvergunning te krijgen. Amalia is zeer opgewonden: een verblijfsvergunning betekent dat zij haar opleiding af kan maken, een baan zoeken en zelfstandig gaan wonen. “Morgen”, belooft Mehmet, “ga ik met je mee om de laatste formaliteiten te regelen”. Hij pakt alle papieren, inclusief het beduimelde identiteitsbewijs van Amalia, bij elkaar en stopt ze in zijn tas. Dat is morgenochtend makkelijker, hoeft hij niet helemaal naar boven te lopen. De volgende ochtend meldt de vrouw van Mehmet hem ziek. Hij heeft de avond ervoor een motorongeluk gehad en ligt met een zware hersenschudding en meerdere botbreuken in het ziekenhuis. Vandaag wordt hij geopereerd
Casus Berend
Pas geleden is Berend op het dagcentrum voor kinderen geplaatst. Berend is net twee jaar geworden. Hij is meervoudig gehandicapt en leeft in een eigen wereldje. Hij speelt niet met anderen en trekt zich steeds terug als anderen in zijn buurt komen. Hij is dol op touwtjes waar hij dan mee friemelt. Hij is ook erg beweeglijk en klimt en klautert overal op en af. De ouders van Berend zijn beiden zwakbegaafd. Zij worden begeleid door de Sociaal Pedagogische Dienst (SPD) en op het advies van de SPD is Berend op het dagcentrum geplaatst. De ouders vertonen, ondanks hun goede wil, een pedagogisch onvermogen. Ze zijn niet in staat tot consequent handelen. Berend hangt aan moeders benen en huilt veelvuldig. De ouders dragen hem dan ook veel. Moeder geeft Berend vaak de borst, wel zo’n 25 keer per dag. Ondanks alle adviezen zijn de ouders niet in staat tot ander gedrag. Ook op het kinderdagcentrum vertoont Berend extreem claimend gedrag. Net als bij moeder hangt hij aan de benen van de groepsleidsters. Hij klampt zich aan hen vast en huilt vrijwel constant. Als hij wordt opgepakt is hij stil, maar wanneer hij even later op het speelmatras wordt gelegd, dan begint hij direct weer te huilen, waarbij hij zich ook overstrekt.
Complete uitgave
Inhoud:
Vooraf 7
1. Mieke en Koen 9
2. Lea 15
3. Patricia 21
4. Amalia 27
5. Berend 33
6. Hanneke 37
7. Mevrouw Schenk 41
8. Sara 47
9. Meneer Vink 53
10. Peter 61
11. Mevrouw Muysers 67
12. Ineke 71
13. Johnnie 79
14. Marc en Hans 85
15. Oma Glijsteen 91
Casus Hanneke
Hanneke is de middelste dochter in een gezin van drie kinderen dat woont in een dorp in de Achterhoek. Ze groeit aanvankelijk probleemloos op. Zij is een vrolijk, pienter kind met veel vriendjes en vriendinnetjes. Op vijfjarige leeftijd leert ze in de combinatiegroep 2/3 al lezen en schrijven. Als Hanneke 6 jaar is, valt ze flauw in de klas. Althans, dat denkt de juf, die Hannekes moeder waarschuwt. Het is de voorbode van een reeks epileptische aanvallen. Hanneke wordt opgenomen in een kinderziekenhuis. Pas na enkele maanden kan de juiste diagnose gesteld worden en kunnen de aanvallen met de juiste medicijnen bestreden worden. Het blijkt om een erfelijke ziekte te gaan die zich meestal rond het zevende levensjaar openbaart. Hanneke is een ander kind geworden. Zij moet opnieuw leren praten en dat gaat moeizaam. Haar motoriek is traag en ze speelt niet graag meer buiten.
Casus Ineke
Ineke is 27 jaar oud. Zij werkt als operatieverpleegkundige in het Universitair Medisch Centrum te Utrecht. Ze heeft dit werk altijd al willen doen. Ineke heeft geen partner, de ware Jacob is zij gewoon nog niet tegen gekomen, maar ze is erg tevreden met haar eigen appartementje. Door de jaren heen heeft Ineke geleerd om te gaan met haar stemmingsschommelingen, de ene periode voelt zij zich nou eenmaal beter dan de andere. Maar zes weken terug, toen een leeftijdsgenote van haar tijdens een risicovolle operatie overleed waar ze bij was, knapte er iets. En daarna lukte het haar ook niet haar emoties onder controle te houden; ze at nauwelijks en kwam dagen haar bed niet uit. Na gesprekken met een van haar zussen, waar ze altijd al een goed contact mee had gehad, neemt ze het besluit om zich vrijwillig te laten opnemen.
Casus Johnnie
In de leefgroep voor pubers en adolescenten van het behandelingshuis is sinds kort de Nederlandse Johnnie opgenomen. Hij is groot, sterk en rap van de tongriem gesneden. Hij is thuis niet meer te handhaven. Zijn ouders hebben geen enkele invloed op hem. Bij het intakegesprek werd gezegd dat Johnnie een hekel heeft aan buitenlanders. Dat bleek een understatement. Hij kan het niet nalaten hun te provoceren en negatieve opmerkingen en gebaren te maken. Al zijn groepsgenoten zijn geïmponeerd door de kracht en woordenschat van Johnnie. Allemaal, behalve de kleine Marokkaan Ali. Hij lijkt zich niet van de wijs te laten brengen. “Johnnie is niet wijzer”, zegt hij. Ondertussen wint Johnnie aan invloed binnen de groep ten koste van Ali. Deze wordt in toenemende mate gemeden door zijn groepsgenoten. Hij toont zich hier ogenschijnlijk onverschillig onder, maar het zit hem niet lekker. Hij had eerst een goed contact met zijn groepsgenoten.
Casus Lea
Hoever ga je als mentor in een Boddaertcentrum met het aannemen van attenties en cadeaus?
Het betreft hier de mentor van Monique die cadeautjes krijgt van Lea, de moeder van Monique. Lea is een alleenstaande moeder van 34 jaar. Zij zorgt voor haar kinderen Monique (9 jaar) en Martijn (7 jaar). Sinds haar scheiding van Harry, die in november 1998 is uitgesproken, heeft Harry af en toe contact met de kinderen via een zeer moeilijke verlopende bezoekregeling. Onder toezicht van Lea mag Harry de kinderen eenmaal per maand een middag bezoeken bij haar thuis. Die bezoeken lopen steeds vaker uit op een woordenwisseling tussen Harry en Lea. De kinderen worden hier angstig van en sluiten zich op in de badkamer.
Monique en Martijn zitten op het Boddaertcentrum vanwege concentratieproblemen en gedragsproblemen, die sinds de scheiding zijn ontstaan. Tussen de mentor van Monique op het Boddaertcentrum en moeder Lea klikt het op zich goed. Maar Lea sjoemelt met de ophaaltijden. ‘Het is zo lastig te organiseren, in verband met mijn werk’, zegt ze dan. In het begin is de mentor van Monique soepel geweest. Zij vond het niet erg als Lea een half uur later dan was afgesproken op kwam dagen. Maar het wordt steeds duidelijker dat Lea een chaotische vrouw is die weinig orde in haar leven creëert. Ze komt afspraken niet na
Casus Marc en Hans
Marc is een man van 42 jaar met een matig mentale handicap (IQ 45). Hij heeft epilepsie en een zintuiglijke handicap, perceptie doofheid. Hans is een man van 33 jaar, ook met een matige mentale handicap (IQ 49). Hij vertoont autistiform gedrag en heeft veel behoefte aan structuur. Hij vertoont stereotype en dwangmatig gedrag en is sterk op zichzelf gericht. Beide verblijven al een aantal jaren in het residentieel tehuis en in het weekend gaan ze naar hun ouders. De motivatie van de ouders om beide mannen hier te plaatsen was onder andere omdat het een katholieke instelling betrof die een zeer goede (peda)agogische sfeer uitstraalde. Het is al enkele keren gebeurd dat Marc ‘s nachts op de kamer van Hans werd aangetroffen en dat hij intiem contact zocht. Hans lag dan naakt op het bed en Marc was hem aan het wassen.
Voor de begeleiding leek het duidelijk dat Marc seksueel contact zocht met Hans, want dat had hij in het verleden nogal eens gedaan ten aanzien van andere mannen. Maar het was helemaal niet duidelijk of Hans deze contacten ook wel wenste. De begeleiding besloot om Marc wat directer te volgen en de mogelijkheden om bij Hans op de kamer te komen te beperken, zodat verder seksueel contact vermeden kon worden. In een tweede stap wilde de begeleiding Hans weerbaarder maken. De begeleidingbesloot ook om hierover niets tegen de ouders te zeggen om geen nodeloze onrust te zaaien, vooral bij de ouders van Hans. Deze ouders zijn streng katholiek en willen dat hun zoon ook zo wordt opgevoed.
Casus Meneer Vink
Meneer Vink (70) wordt door zijn kinderen omschreven als een kille man die grote moeite heeft om zich te uiten en niet van vrolijke dingen houdt. Hij is gewend te reageren met een snauw. Zijn dagelijkse leven bestond uit werken in een bakkerij van de vroege ochtend tot de late avond. In de opvoeding en ten aanzien van anderen liet hij zich zien als een man die zijn normen zeer hoog stelde en die er zeer nauwgezet naar leefde om de door hem gestelde doelen te bereiken. Na zijn pensionering gunt hij zichzelf weinig tijd en zet hij zich continu in voor verenigingen waar men hem kent als een zeer hardwerkend bestuurslid.
Hij heeft een turbulente tijd doorgemaakt in de jaren voor zijn opname in het verpleeghuis: zijn been werd geamputeerd, wat resulteerde in het dragen van een kunstbeen waaraan hij nooit heeft kunnen en willen wennen. Hij weigerde vaak te oefenen met lopen.
Casus Mevrouw Muysers,
Mevrouw Muysers, geboren in 1912, deelt met haar gehandicapte en slechtziende zoon al jarenlang haar huis. Wegens beenwonden kan zij de laatste tijd niet meer gaan en staan waar zij wil en wordt ze dagelijks thuis verzorgd door een verpleegster. Door de penibele omstandigheden waarin dat moet gebeuren – de verpleegster staat soms voor een gesloten deur en de kamer is onverwarmd en vol rommel, weigert de dienst nog langer langs te gaan. Ook de huisdokter weigert om er nog op huisbezoek te gaan.
De lokale overheid beslist nu dat mevrouw Muysers voor onbepaalde tijd, wegens ernstige verwaarlozing, opgenomen moet worden in een verpleeghuis. De ouderenconsulent heeft daartoe geadviseerd. Dit zeer tegen de zin van mevrouw Muysers, want zo wordt ze niet alleen gescheiden van haar buurt maar ook van haar zoon!
Toch wordt er overgegaan tot opname met als argument dat dit in het belang is van deze al oude mevrouw. In het verpleeghuis kan ze de noodzakelijke medische verzorging krijgen en leven onder behoorlijke en hygiënische levensomstandigheden. Ze behoudt wel de nodige bewegingsvrijheid en de mogelijkheid om sociale contacten met de buitenwereld en haar zoon te onderhouden.
Casus Mieke en Koen
Koen is vijf jaar en verblijft al twee jaar in een pleeggezin omdat zijn moeder Mieke aan de drugs was en een zwervend bestaan leidde. Ze is uit de ouderlijke macht ontzet, ongehuwd en licht psychotisch. Ze is al twee keer opgenomen in een psychiatrische inrichting, maar daar nu weer ontslagen omdat ze in staat geacht werd een normaal leven te leiden als ze maar van de drugs afbleef. Ze wil haar kind terug, maar Koen voelt zich prima op z’n gemak in het pleeggezin. De pleegouders zijn bereid tot een bezoekregeling, maar als Mieke het kind voor een paar weken zou meenemen, willen ze het niet meer terug. Mieke zwerft ‘s nachts op straat en roept dan om Koen. Tijdenseen korte opname in het ziekenhuis wordt ontdekt dat Mieke aids heeft. Als de pleegouders dit ter ore komt, willen ze ook een aidstest bij Koen laten afnemen. Ze zeggen erbij dat ze Koen niet meer willen als de uitslag positief is. De begeleidster uit de inrichting die met de nazorg van Mieke belast is, vindt het ongepast dat de pleegouders een aidstest eisen.
Ze stelt dat Koen daar direct weg moet ongeacht de uitslag van de test en wil naar mogelijkheden zoeken dat hij weer bij zijn moeder komt. Met Koen kan Mieke het leven beter aan. De pedagogische hulpverlener ziet dan ook betere mogelijkheden in begeleiding.
Casus Oma Glijsteen
Ze heeft vijf dagen in het ziekenhuis gelegen voor een nieuwe heup. En nu is ze weer terug in verzorgingshuis Avondrust. Oma Glijsteen is zeer tevreden over haar verblijf in het ziekenhuis. Daar kunnen ze hier nog wat van leren, zegt ze. En ze vertelt opgetogen dat ze op de eerste dag in het ziekenhuis al pillen en tranquillizers kreeg. Pijn is tegenwoordig niet meer nodig, had de verpleegster tegen haar gezegd. Daar zijn allerlei middelen voor. Nu vindt oma Glijsteen dat het personeel van Avondrust veel te weinig doet om het lijden van de bewoners te verzachten. Er worden veel te weinig pijnstillers en slaapmiddelen verstrekt. Haar buurvrouw kan ‘s nachts heel moeilijk slapen want dan denkt ze aan de vroegtijdige dood van haar zoon twee jaar geleden, maar ze krijgt slechts sporadisch slaappillen. Oma Glijsteen heeft zelf veel verdriet over haar man die vorig jaar is overleden. Sindsdien heeft ze frequent hoofdpijn, maar haar huisarts is terughoudend met het geven van medicijnen. Oma Glijsteen heeft goed contact met een activiteitenbegeleider, bij wie zij geregeld haar hart lucht. Ook zij zegt dat het niet goed is als mensen teveel worden verdoofd door medicijnen. Ze zegt dat je pijn en verdriet nooit helemaal kunt wegnemen. Maar oma Glijsteen is het daar niet mee eens. In het ziekenhuis kan het wel, zegt ze. Haar kinderen en kleinkinderen zijn het met haar eens. De oudste dochter maakt zich zelfs boos en zegt dat het schande is hoe er in het tehuis met oude mensen wordt omgegaan. Ze dreigt de pers in te schakelen en eist een gesprek met de directeur.
Casus Patricia
Een unitleider bij een verzorgingstehuis wordt door de directie gevraagd bij een bespreking over een vervelende zaak. Het gaat over een van de medewerksters, Patricia. Zij is betrapt bij het stelen van geld van een terminale patiënt (een bedrag van 350 gulden). Toen ze het geld uit het kastje van de patiënt nam en in haar zak wilde steken, werd ze betrapt door een oude kennis van de patiënt die zich onverwacht op het bezoekuur liet zien. Deze meneer Wansink is nogal tegen Patricia uitgevallen die onmiddellijk in tranen bekende en als verdediging aanvoerde dat de patiënt het goed vond omdat die er toch niets meer mee kon doen. Patricia kon het geld goed gebruiken; er was bij haar ingebroken en ze zat erg om geld verlegen. Toen de heer Wansink haar vertelde dat hij naar de directie zou stappen is Patricia hevig overstuur ‘ziek’ naar huis gegaan. De directie zit erg met het geval in haar maag. Ontslag zou voor Patricia een ramp zijn, bovendien is zij in de ogen van de unitleider zeer geliefd bij de patiënten omdat ze altijd zo geduldig naar hun verhalen luistert. Maar met een diefstal, nota bene van een terminale patiënt, kan niet lichtvaardig omgesprongen worden.
Casus Peter
Peter de Boer (26) werkt als groepsleider/mentor in het kamertrainingscentrum (KTC) Noord van het orthopedagogisch centrum ‘Het kompas’. Hij is een betrouwbaar teamlid dat zich goed kan inleven in de jongeren, voldoende distantie kan opbrengen en overwicht heeft. Hij werkt al vier jaar naar volle tevredenheid in de instelling. Het afgelopen half jaar gaat het wat minder met hem. Zijn relatie werd verbroken en hij moest verhuizen. Peter werd minder vrolijk en spontaan, hoewel duidelijk is dat hij zijn best doet dit niet van invloed te laten zijn op zijn werksituatie. Soms maakt hij een matte en uitgebluste indruk.
Twee maanden geleden vertelde een van de jongens uit het KTC dat hij Peter uit een plaatselijke coffeeshop had zien komen, waarschijnlijk stoned. Peter ontkende dat hij in de coffeeshop was. Een maand later vertelde een collega hem dat een van de andere jongens uit de groep Peter opnieuw uit de coffeeshop zag komen. Opnieuw ontkende Peter. Daarop vertelde de collega dat hij er bij was en het ook zelf gezien had. Daarop vertelde Peter dat hij inderdaad soms blowt.
Casus Sara
Binnen de jeugdpsychiatrie, in een unit die onderdeel uitmaakt van een groot psychiatrisch ziekenhuis, is in een groep met ernstige psychiatrische problemen ook een meisje opgenomen. Ze heet Sara en ze is elf jaar oud. Er is sprake van een behoorlijke sociaal affectieve verwaarlozing problematiek. De groep bestaat uit acht kinderen in de leeftijd van negen tot elf jaar. Sara is vier maanden geleden opgenomen omdat de thuissituatie haar ontwikkeling ernstig in gevaar bracht. Er is sprake van verwaarlozing op alle terreinen. Haar moeder is verslaafd aan heroïne, de vader is onbekend. De kinderen in de groep krijgen een langdurige, klinische behandeling waarbij de ouders of verzorgers van het kind optimaal worden betrokken. Het is dan ook de bedoeling dat er intensief contact met hen wordt onderhouden. Maar de pogingen om de moeder van Sara bij de behandeling te betrekken, mislukken. Zij is verschillende keren uitgenodigd voor een bezoek of voor een bespreking, maar zij laat het telkens afweten. Wel belt ze af en toe haar dochter op. De andere kinderen in de groep hebben wel contact met hun ouders. Ze gaan minimaal om de twee weken een weekend naar huis. Bij Sara is dat niet het geval. Ze krijgt geen bezoek en blijft altijd in de inrichting. Al vele weekends achtereen is ze de enige die achterblijft.