Dat delinquent gedrag van jonge kinderen een voorbode kan zijn van een criminele loopbaan, vindt steeds meer wetenschappelijke erkenning. Toch richten de meeste interventies zich op adolescenten.
Misdadigers van morgen? biedt een systematisch overzicht van recent criminologisch onderzoek naar jeugddelinquentie. Hoe ontwikkelt delinquent gedrag zich? Zijn er in deze ontwikkeling beschermende en risicofactoren aan te wijzen? En wat zijn de effecten van interventies op het ontwikkelingsverloop?
De auteurs - gerenommeerde onderzoekers op het terrein van jeugdcriminaliteit - presenteren opmerkelijke onderzoeksbevindingen en gaan in op de vraag wat deze betekenen voor beleid, zorg en preventie. Zo pleiten zij er voor om screening en interventie (ook) te richten op kinderen onder de twaalf jaar.
Misdadigers van morgen? is een toegankelijk handboek, dat niet alleen voor onderzoekers en beleidsmakers in de jeugdzorg en jeugdbeleid van belang is, maar ook handelingsperspectieven biedt aan (ortho)pedagogische professionals en hbo-studenten die een opleiding in deze werkvelden volgen.
Recensie Tomorrow's Criminals
Artikel Parool d.d. 2 september 2010
320 pagina's
In Canada is er de afgelopen decennia bijzondere aandacht besteed aan criminele kinde- ren. In 1985 werd de Young Offenders Act aangenomen (in 2002 vervangen door de Youth Criminal Justice Act) en werd de minimumleeftijd voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vastgesteld op 12 jaar, wat inhoudt dat twaalfminners niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd. In provinciale en territoriale statuten voor kinderbescherming ligt vast dat van criminele kinderen die nog geen 12 jaar zijn en op wie onvoldoende toezicht wordt ge- houden, kan worden geoordeeld dat de kinderbescherming zich met hen moet gaan be- moeien; deze kinderen kunnen dan worden aangehouden. Is een gezin eenmaal bekend bij jeugdzorg, dan kunnen verschillende vormen van behandeling en hulpverlening worden aangeboden, met dien verstande dat er in Canada grote regionale verschillen bestaan in de mate waarin problematisch en crimineel gedrag van jonge kinderen in de statuten van de kinderbescherming specifiek wordt genoemd.
De uitspraak ‘toon me een kind op zijn 7e en ik zal je vertellen hoe zijn toekomst eruit ziet’ (Fergusson, Horwood & Ridder, 2005a, 2005b) suggereert de mogelijkheid van een nauwkeurige voorspelling, terwijl zoiets in feite erg speculatief is. Dat neemt niet weg dat er kinderen zijn die al op jonge leeftijd gedragsproblemen hebben en die later criminele daden plegen. Duizenden jongetjes vertonen al voor hun 7e problematisch en crimineel gedrag en nog eens duizenden doen dat voor het eind van de basisschoolleeftijd. De mate waarin zulke kinderen zich zullen ontwikkelen tot de misdadigers van morgen heeft enorme gevolgen voor onze samenleving. Kunnen we voorkomen dat duizenden onschuldige mensen hun slachtoffers worden? Is een criminele carrière met bijkomend risico op slechte scholing, werkloosheid en beperkte vaardigheden om (maatschappelijk) te overleven, onvermijdelijk voor kinderen die al vroeg gedragsproblemen hebben? Of kunnen we processen die tot cri- minaliteit leiden ook ombuigen naar uitkomsten die op de langere termijn de samenleving ten goede komen? In dit boek gaan we in op deze en vele andere kwesties die relevant zijn voor de preventie en behandeling van crimineel gedrag.
We weten uit onderzoek dat preventieprogramma’s de escalatie van probleem- of crimineel gedrag van jonge kinderen kunnen terugdringen (zie het volgende hoofdstuk). Maar willen interventies effect hebben, dan moeten ze op het juiste moment voor de juiste doelgroep ingezet worden en gericht zijn op veranderbare, causale risicofactoren (Dryfoos, 1990; Dur- lak, 1995; Van der Ploeg & Scholte, 1997). Om er zeker van te zijn dat een preventie- of in- terventieprogramma gebruikt wordt voor de juiste risicogroep zijn screening en assessment nodig.
Geweldpleging en hardnekkig problematisch en crimineel gedrag door kinderen en ado- lescenten vormen een ernstig sociaal probleem. De gevolgen ervan zijn voelbaar voor het individu zelf en de samenleving, zowel op korte als op de langere termijn. Behalve de psy- chosociale schade voor slachtoffers kunnen ook de financiële gevolgen aanzienlijk zijn (Ke- ating & Hertzman, 1999; Loeber & Farrington, 2001; Van Lier & Crijnen, 2003). Geweld en criminaliteit worden vaak voorafgegaan door gedragsproblemen op jongere leeftijd. Ook bestaat er een samenhang met ander probleemgedrag tijdens latere ontwikkelingsfasen, zoals middelengebruik, schooluitval, tienerzwangerschap en psychische problemen op vol- wassen leeftijd (Dryfoos, 1998; Kipke, 1999; Loeber, Slot & Sergeant, 2001; Rutter, Giller & Hagell, 1998; Rutter & Taylor, 2004). Het lijkt dan ook aannemelijk dat voorkomen van criminaliteit op jonge leeftijd niet verkeerd kan zijn.
Uit onderzoek weten we welke algemene principes het succes van interventies bij jeugd- delinquentie bepalen. Helaas is er heel weinig empirisch bewijs beschikbaar als het gaat om effectieve interventies bij twaalfminners. In dit hoofdstuk bespreken we de kenmerken van zulke programma’s gericht op kinderen met gedragsproblemen en crimineel gedrag. Omdat een deugdelijke theorie de basis is voor ieder programma, gaan we eerst in op het theoretisch kader van zulke programma’s. Na een kort overzicht van de mogelijke program- matypes presenteren we de in Nederland beschikbare en onderzochte programma’s. Tot slot formuleren we aanbevelingen voor toekomstige interventies.
In Nederland is er maar weinig onderzoek naar de kosten/baten en de kosteneffectiviteit van criminaliteitspreventie en behandelprogramma’s voor criminele kinderen (de termen kos- ten/baten en kosteneffectiviteit worden hieronder gedefinieerd). Dit is opvallend aangezien de kans groot is dat de kosten-batenverhouding van criminaliteitspreventie of behandelpro- gramma’s gunstig afsteekt bij die van alternatieven als detentie of ‘niets doen’. Deze veron- derstelling is gebaseerd op een eenvoudige redenering: we weten dat langdurige intramurale behandeling altijd zeer kostbaar is en we weten dat detentie geen effectieve manier is om de misdaad terug te dringen. Het valt dan ook aan te nemen dat een niet-residentiële behande- ling met zelfs maar een bescheiden effect als het gaat om het terugdringen van recidive tot een gunstige kosten-batenverhouding zal leiden vergeleken met die van detentie. Dat dit in Nederland nog niet door onderzoek is aangetoond, is des te opvallender omdat buitenlands onderzoek wel aantoont dat programma’s voor criminaliteitspreventie en behandeling voor kinderen kosteneffectief kunnen zijn (zie bijv. Aos e.a., 2004; Greenwood, Model, Rydell & Chiesa, 1996).
Vanuit het mensenrechtenperspectief ligt in de regels van het strafrecht de nadruk vooral op het beginsel van een eerlijk proces. Dit beginsel gaat ervan uit dat elke verdachte als onschuldig beschouwd dient te worden zolang het wettelijk bewijs van schuld niet geleverd is in een eerlijke en openbare behandeling door een deskundige, onafhankelijke en onpar- tijdige rechtbank, benoemd volgens de wet (en bijvoorbeeld niet door een presidentieel of koninklijk decreet). De nadruk op een eerlijk proces is gedetailleerd uitgewerkt in verschil- lende procedurele rechten en normen in bijvoorbeeld het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBP).
Binnen Europa zijn er grote verschillen in de minimumleeftijd waarop jeugdigen die een misdrijf hebben begaan strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld (zie ook hoofd- stuk 14 van dit boek). Binnen de 46 landen die deel uitmaken van de Raad van Europa kunnen drie clusters van leeftijden worden onderscheiden. In sommige landen kunnen kin- deren vanaf 10 jaar of nog jonger strafrechtelijk worden vervolgd. Hiertoe behoren Zwit- serland en de drie rechtsgebieden binnen het Verenigd Koninkrijk. Tot de tweede groep behoren Frankrijk, Duitsland, Italië en Nederland, waar de minimumleeftijd 12, 13 of 14 jaar bedraagt. In de derde groep is strafrechtelijke vervolging pas mogelijk bij jonge mensen vanaf 15 of soms zelfs 18 jaar (de Scandinavische landen, Spanje en België) (Allen, 1996). Wat precies wordt bedoeld met strafrechtelijke aansprakelijkheid kan nog wel eens verschil- len. In sommige rechtssystemen gelden verschillende leeftijden voor verschillende typen vergrijpen. In Ierland, waar de minimumleeftijd onlangs is verhoogd van 7 tot 12 jaar, kun- nen kinderen voor ernstige misdrijven als verkrachting of moord al vanaf 10 jaar worden vervolgd. In landen als Frankrijk kunnen kinderen vanaf 10 jaar worden vervolgd, maar mogen alleen sancties met een opvoedend karakter worden opgelegd (ook opname in een gesloten inrichting behoort daartoe). In Schotland is de minimumleeftijd met 8 jaar wel erg laag, maar worden misdrijven door kinderen en jongeren onder de 17 jaar bijna altijd af- gehandeld door Children’s Hearing, met uitzondering van de zeer ernstige misdrijven. Deze lekenrechtbank wordt georganiseerd door jeugdwelzijnsinstanties.
Dit boek gaat over de misdadigers van morgen. Door recent onderzoek is onze kennis over deze groep kinderen aanzienlijk uitgebreid. Dat betreft zowel de verschijningsvormen van jeugdcriminaliteit als de relaties tussen en oorzaken van problematisch en crimineel ge- drag. Die kennis heeft belangrijke gevolgen voor behandeling en preventie. Ze kan voor beleidsmakers een cruciale rol spelen bij besluitvorming die moet leiden tot optimale eco- nomische en maatschappelijke resultaten. Maar, zoals dit boek laat zien: Nederland en andere Europese landen die worstelen met het vraagstuk van jeugdcriminaliteit passen het brede scala aan consistente onderzoeksresultaten nog maar weinig toe op preventie en behandeling.
Tot tien jaar geleden besteedden de politiek, het lokale gezag, de wetenschap en de media weinig aandacht aan twaalfminners die misdaden begaan. Sindsdien is dat duidelijk veran- derd. Dit hoofdstuk beschrijft de recente geschiedenis van kindercriminaliteit in Nederland zoals die behandeld wordt in beleidsnota’s, publieke uitspraken en onderzoek. Speciale aan- dacht besteden we aan kinderen die vanwege problematisch of delinquent gedrag in contact komen met politie en justitie. Helaas zijn er over kindermisdaad in ons land weinig gege- vens en statistieken beschikbaar. We beschrijven hier wat er wél bekend is over het vóórko- men van kindermisdaad en de ontwikkelingen daarin, ongeacht of er sprake is geweest van contact met de politie. Daaraan voorafgaand geven we eerst een korte, cijfermatige schets van de situatie in de Verenigde Staten.
Ernstige criminele daden worden vaak voorafgegaan door gedragsproblemen tijdens de kinderjaren. Loeber, Stouthamer-Loeber en Green (1991) vonden dat kinderen in de voor- schoolse leeftijd die probleemgedrag vertonen een twee keer zo grote kans lopen op later delinquent gedrag dan hun leeftijdgenoten zonder. Ook blijkt uit onderzoek dat agressie op jeugdige leeftijd latere delinquentie voorspelt (Loeber & Dishion, 1983). Verder vond Farrington (1991) dat volwassenen die veroordeeld zijn voor een geweldsmisdrijf in de periode van hun 8e tot 10e significant agressiever zijn. Ook in Nederlands onderzoek is dit verband tussen probleemgedrag op jonge leeftijd en latere delinquentie aangetoond. Een sterk verband werd vooral gevonden tussen gedragsproblemen tijdens de kinderjaren en geweld op volwassen leeftijd (Donker e.a., 2003). Het idee dat kinderen die gedragsproblemen vertonen vergeleken met kinderen die dit gedrag niet laten zien, een verhoogd risico lopen op latere delinquentie komt in twee invloedrijke theoretische modellen terug. Moffitt (1993) maakt in haar ‘duale taxonomiemodel’ een onderscheid tussen delinquenten die levenslang en hardnekkig crimineel zijn (die al heel jong probleemgedrag vertonen en zich hun hele leven crimineel blijven gedragen) en delinquenten van wie het criminele gedrag zich beperkt tot de adolescentie (deze groep begint tijdens de adolescentie met criminele activiteiten en heeft een veel grotere kans hier eenmaal volwassen weer mee op te houden). Het tweede model is het ontwikkelingsmodel van Loeber (1996), dat in de hoofdstukken 1 en 9 van dit boek wordt beschreven. Dit model beschrijft drie ontwikkelingspaden, alle drie gekenmerkt door minder ernstige gedragspro- blemen tijdens de kinderjaren en gevolgd door ernstiger vormen van delinquentie tijdens de adolescentie. In dit hoofdstuk kijken we naar het vóórkomen van problematisch gedrag bij kinderen, zoals gerapporteerd door ouders en leerkrachten en zoals vastgesteld in psychiatrische diagnoses. De nadruk ligt op externaliserend probleemgedrag zoals minder ernstige vormen van criminaliteit, agressie, ongehoorzaamheid en wreedheid jegens anderen. Emotioneel of internaliserend probleemgedrag zoals depressie en angst stippen we zijdelings aan.
Onderzoek naar kinderen en criminaliteit wijst op het bestaan van een geweldscyclus: kin- deren die getuige zijn van verbaal en vooral fysiek geweld tussen hun ouders en kinderen die door hun ouders mishandeld zijn, lopen het gevaar dat ze zelf agressief worden naar andere kinderen en gewelddadige criminelen worden (Widom, 1992). Ook voor een min- derheid van seksueel misbruikte kinderen geldt dat ze zich zullen ontwikkelen tot zedende- linquent en met hun criminele carrière zullen beginnen in de vroege adolescentie. Kortom, veel slachtoffers van kindermishandeling ontwikkelen ernstige problemen die, als ze niet behandeld worden, zich zullen voortzetten in de volwassenheid.
Gedragsstoornissen van kinderen zijn het resultaat van het samenspel van individuele en sociale factoren. In dit hoofdstuk staan we stil bij de individuele factoren die voortvloeien uit genetische, fysiologische, neurologische en neuropsychologische en psychosociale ken- merken die de verschillen tussen kinderen in hun ontwikkeling en ook de ontwikkeling van gedragsproblemen beïnvloeden. Deze emotionele, cognitieve, lichamelijke en sociale facto- ren hangen vaak met elkaar samen, al begrijpen we nog niet helemaal welke onderliggende mechanismen hierin een rol spelen.
Uit empirisch onderzoek blijkt dat probleemgedrag bij kinderen door een groot aantal oor- zakelijke factoren verklaard kan worden (Coie & Dodge, 1998). Dishion, French en Pat- terson (1995) hebben deze factoren geordend in vier groepen: individuele factoren (zoals sekse, genetische invloeden, temperament), relationele factoren (zoals opvoedingspraktij- ken, invloeden van leeftijdgenoten), factoren in de directe leefomgeving (zoals buurt en school) en maatschappelijke factoren (zoals werkgelegenheid en massamedia). Uit de literatuur over oorzakelijke factoren komt duidelijk naar voren dat relationele fatoren een belangrijke rol spelen bij het ontstaan en het verloop van gedragsproblemen (Deković, Janssens & Van As, 2003; Dishion e.a., 1995; Loeber & Farrington, 1997). Ouder-kindinter- acties en opvoeding nemen een prominente plaats in. Onderzoek hiernaar wordt verricht vanuit verschillende theoretische benaderingen, zoals de psychoanalyse, de ethologie, de sociale leertheorie en de hechtingstheorie. Volgens Rubin, Stewart en Chen (1995) verschil- len deze benaderingen in het gekozen perspectief om de ouder-kindrelatie te definiëren en te beschrijven. Echter, ze komen overeen in het leggen ‘van de primaire verantwoordelijk- heid bij de eigenschappen en het gedrag van de ouders, als wel bij de kwaliteit van de ouder- kindrelatie’ (p. 260).
Onderzoekers hebben de laatste tien jaar veel aandacht besteed aan het verband tussen de relaties die een kind heeft met leeftijdgenoten (peers) en psychopathologie. In de ontwikke- ling van ieder kind zijn relaties met andere kinderen enorm belangrijk. Ze bieden een con- text waarbinnen een kind sociale vaardigheden kan verwerven en oefenen, zelfregulering kan aanleren, conflicten met anderen kan oplossen en sociale rollen, normen en processen kan ontdekken (Rubin e.a., 1998). Helaas komen niet alle relaties met leeftijdgenoten een kind ten goede. Talloze onderzoeken hebben de mogelijk riskante invloeden aangetoond die relaties met leeftijdgenoten kunnen hebben op de ontwikkeling van een kind. In dit hoofdstuk gaan we na hoe zulke relaties bijdragen aan problematisch en agressief gedrag tijdens de kinderjaren.
In 1982 pleegden enkele Noorse scholieren zelfmoord nadat ze lange tijd gepest waren. Dit drama leidde onder andere tot een landelijke campagne tegen pesten en geweld (Olweus, 1984). Ook in andere landen gingen ouders, leerkrachten, onderwijsbestuurders en politici zich interesseren in pesten als ernstige vorm van probleemgedrag. Er kwam internationaal een stroom van onderzoeken op gang naar pesten op en rond de school en de gevolgen ervan voor de slachtoffers.
Moderne criminologische theorieën die criminaliteit proberen te verklaren van de kinder- jaren tot aan de volwassenheid, leggen verschillende accenten in het traject naar crimina- liteit en hechten verschillend belang aan de verklarende factoren (zoals Farrington, 2005; Thornberry & Krohn, 2003; Wikström, 2005). Bovendien concentreren de meeste theorieën zich op crimineel gedrag van adolescenten en houden ze zich zelden bezig met zulk ge- drag tijdens de kinderjaren (Loeber & Farrington, 2001). Theoretische verklaringen voor ernstige criminaliteit en geweld, ongeacht de leeftijd van de dader, gaan soms samen met consistente empirische onderzoeksresultaten en soms met twijfelachtige uitkomsten. The- orieën over gedragsstoornissen en criminaliteit hebben vaak meerdere factoren gemeen- schappelijk, bijvoorbeeld de relaties van jongeren met hun ouders en leeftijdgenoten. Toch leggen ze verschillende accenten als het gaat om de domeinen, omstandigheden en details van verklarende factoren en de manier waarop deze factoren met elkaar in verband staan (Farrington, 2005; Lahey, Moffitt & Caspi, 2003).
Dat delinquent gedrag van jonge kinderen een voorbode kan zijn van een criminele loopbaan, vindt steeds meer wetenschappelijke erkenning. Toch richten de meeste interventies zich op adolescenten.
Misdadigers van morgen? biedt een systematisch overzicht van recent criminologisch onderzoek naar jeugddelinquentie. Hoe ontwikkelt delinquent gedrag zich? Zijn er in deze ontwikkeling beschermende en risicofactoren aan te wijzen? En wat zijn de effecten van interventies op het ontwikkelingsverloop?
De auteurs - gerenommeerde onderzoekers op het terrein van jeugdcriminaliteit - presenteren opmerkelijke onderzoeksbevindingen en gaan in op de vraag wat deze betekenen voor beleid, zorg en preventie. Zo pleiten zij er voor om screening en interventie (ook) te richten op kinderen onder de twaalf jaar.
Misdadigers van morgen? is een toegankelijk handboek, dat niet alleen voor onderzoekers en beleidsmakers in de jeugdzorg en jeugdbeleid van belang is, maar ook handelingsperspectieven biedt aan (ortho)pedagogische professionals en hbo-studenten die een opleiding in deze werkvelden volgen.
Recensie Tomorrow's Criminals
Artikel Parool d.d. 2 september 2010