Met bijdragen van
Bij seksueel misbruik van kinderen is de neiging groot om op de deviante seksualiteit van het delict te focussen. Het seksueel misbruik is echter beter te begrijpen vanuit een problematische voorgeschiedenis van veel zedendelinquenten, waardoor zij sociaal niet goed (kunnen) functioneren en een oplossing in een seksueel misdrijf zoeken.
Een misdrijf, geen stoornis
Een zedendelinquent is iemand die een misdrijf pleegt en dat misdrijf is seksueel van aard. Tot zover is er weinig discussie. De wet verbiedt het. De moeilijkheden beginnen wanneer we een zedenmisdrijf willen duiden. Gaat het om een seksuele ontsporing, om iemand met een seksuele afwijking waardoor hij nog vaker de fout in zal gaan? Zegt het geslacht van het slachtoffer iets en maakt het wat uit of het slachtoffer familie is of niet? Al deze vragen beperken zich tot delictkenmerken. Er zijn veel classificatiepogingen ondernomen om helderheid te krijgen, maar iedere categorie roept evenveel vragen op als antwoorden. De meest betekenisvolle weg is de verklaring niet te beperken tot het delict, maar de functie van het delict te onderzoeken. Wat wil de zedendelinquent: is het hem enkel om de seks te doen of spelen mogelijk andere behoeften een rol?
We zagen in de coronaperiode een grote toename van online communicatie in de hulpverlening. Het landelijk Expertise- en behandelcentrum Fier heeft al vijftien jaar ervaring met anonieme chathulp bij huiselijk geweld en W kindermishandeling, ChatmetFier.nl. Lector Christa Nieuwboer doet al net zo lang onderzoek naar online hulpverlening en zag tijdens de lockdowns een grote behoefte aan deskundigheidsbevordering.
In dit artikel slaan we de handen ineen om professionals te ondersteunen bij deze voor hen soms nieuwe en onbekende communicatievorm. Want enerzijds is het een pluspunt dat zorg en hulp veel toegankelijker worden door online communicatie; anderzijds is het risico dat de ondersteuning gebrekkig is en de drempel naar hulp juist hoger wordt.
Twee bewindvoerders van Stichting CAV vertellen over hun ervaring en wat zij kunnen doen, als er sprake is van huiselijk geweld.
Een chaotische start
Rowenna werkt zes jaar als bewindvoerder. Een van haar eerste cliënten is een vrouw met drie kinderen die tijdens de intake vertelt over het seksueel geweld waar ze mee te maken heeft gehad. Rowenna herinnert zich dit gesprek nu nog: ‘Ik vond het erg heftig. Ik was nog niet zo lang gestart als bewindvoerder en mijn cliënt, laat ik haar Ida noemen, was erg open over alle narigheid die haar was overkomen. Een vreselijk verhaal; er was veel pijn in het gezin.’ Rowenna heeft Ida doorverwezen voor maatschappelijke hulp T en de rechter heeft CAV als bewindvoerder aangesteld. Rowenna: ‘In het begin was het allemaal nog best chaotisch; er was aangifte gedaan en haar expartner werd vervolgd vanwege het huiselijk geweld. Mijn cliënt wisselde regelmatig van telefoonnummer, waardoor ik haar niet goed kon bereiken.’ Rowenna gaat aan de slag om het budget op orde te krijgen. De gemeente was al gestart met een schuldregeling, want de afgelopen periode had ook financieel een hoop narigheid opgeleverd.
De metafoor van de onveilige en de veilige wereld
De onveilige en de veilige wereld zijn totaal verschillend van elkaar. Ze hebben een andere taal, een andere cultuur en andere omgangsvormen. Mensen zijn zich pas bewust van het feit dat ze in de veilige of onveilige wereld leven, als ze beide werelden uit eigen ervaring kennen. Net zoals je je pas realiseert dat je gezond bent, wanneer je een keer goed ziek wordt. Je eigen wereld is vanzelfsprekend.
De onveilige en de veilige wereld zijn totaal verschillend van elkaar. Ze hebben een andere taal, een andere cultuur en andere omgangsvormen. Mensen zijn zich pas bewust van het feit dat ze in de veilige of onveilige wereld leven, als ze beide werelden uit eigen ervaring kennen. Net zoals je je pas realiseert dat je gezond bent, wanneer je een keer goed ziek wordt. Je eigen wereld is vanzelfsprekend.
Wie is die persoon die een zedendelict pleegt? Simpel gezegd: dé zedendader bestaat niet. Het gaat om een diverse groep mannen en vrouwen die een strafbaar feit hebben gepleegd dat valt onder de categorie zedendelicten. Deze zijn te vinden in het Wetboek van Strafrecht onder Titel XIV, ‘Misdrijven tegen de zeden’. Het strafproces wordt in dit artikel buiten beschouwing gelaten.
Eenmaal afgestraft begint voor iedere justitiabele de kans op re-integratie in de samenleving, althans; dat zou men denken. Inmiddels is in de media het tegendeel gebleken. Wanneer de terugkeer van een zedendader eenmaal bekend is, lijkt terugkeer naar de eigen gemeente bijna onmogelijk. Laat staan naar de eigen woning. Burgemeesters staan voor ethische dilemma’s en complexe sociale vraagstukken: laten we een veroordeelde zedendader terugkeren of niet?
Geweld in partnerrelaties is de meest voorkomende vorm van huiselijk geweld. Ruim zestig procent van het huiselijk geweld in Nederland betreft (ex-)partnergeweld. Vrouwen worden vaker slachtoffer van (ex-)partnergeweld dan mannen, namelijk zestig versus veertig procent2. In dit artikel pleiten Amma Asante en Nelleke Westerveld voor het werken met een normstellend kader om grensoverschrijdend gedrag en (ex-)partnergeweld bespreekbaar te maken en aan te pakken.
Het is bekend dat de wetgeving en de houding ten opzichte van huiselijk geweld van invloed is op het voorkomen van huiselijk geweld. Hoe beter en strenger de wetgeving wat betreft huiselijk geweld, hoe minder geweld tegen vrouwen voorkomt. Ook bestaat er een verband tussen geweld acceptabel vinden en het voorkomen van huiselijk geweld. Hoe normaler het is dat geweld wordt gebruikt, hoe vaker huiselijk geweld voorkomt. De norm dat huiselijk geweld niet normaal is, heeft dus een positief effect op het voorkomen van huiselijk geweld. De vraag is: wanneer is iets geweld? De vrouw die met een gebroken neus en een blauw oog het ziekenhuis binnenkomt, spreekt tot onze verbeelding; echter is geweld niet altijd zo zichtbaar.
Uit de praktijk blijkt dat het aanpakken van (ex-) partnergeweld veel van professionals vraagt. Het vraagt niet alleen grondige en gedegen kennis over alle verschillende vormen van geweld, maar het vraagt ook een doordachte visie op veiligheid, onveiligheid, conflicten, gedrag en geweld. Veel professionals vinden dit lastig, omdat grensoverschrijdend gedrag en geweld niet altijd zo zichtbaar zijn en volwassenen ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. Op het bespreekbaar maken van relatiegeweld tussen partners ligt nog een taboe. Het is dan ook niet vreemd dat professionals - en ook burgers - het moeilijk vinden om op de juiste wijze te handelen. Daarbij is de vraag of alle professionals op dezelfde manier handelen. Of is er sprake van willekeur en een persoonlijke gekleurde visie op grensoverschrijdend gedrag?
Armoede en schulden zijn een belangrijke risicofactor voor huiselijk geweld. Dit betekent dat als er sprake is van armoede of schulden binnen gezinnen, deze tot spanningen leiden en de kans op huiselijk geweld binnen die gezinnen toeneemt.
Dat blijkt ook in de praktijk van de vrouwenopvang - een groot deel van de cliënten heeft schulden bij binnenkomst. Schulden en armoede veroorzaken stress, en deze stress is van invloed op het denkvermogen waaronder bijvoorbeeld planning, concentratie, gedragsregulatie. Cliënten die in armoede leven en schaarste ervaren, zijn vaak niet goed meer in staat om doelgericht en probleemoplossend te handelen. Beschrijving van het project In 2017 heeft de Nationale Ombudsman onderzoek gedaan naar de (financiële) situatie van cliënten in de vrouwenopvang. Daaruit bleek onder andere dat cliënten door opname en verblijf in de vrouwenopvang risico lopen op het opbouwen van (extra) schulden. Zo is het regelen van een eigen inkomen complex, duurt het lang en veroorzaakt het veel ‘administratieve rompslomp’
In situaties die te maken hebben met (het signaleren en bespreken van vermoedens van) huiselijk geweld, kan handelingsverlegenheid optreden bij professionals. Professionals weten in deze situaties niet hoe te handelen of welk handelen het minst schade berokkent. Ook zijn er situaties waarin zij weten wat hen het beste lijkt, maar dat niet aandurven of er geen mogelijkheden voor zien.
Handelingsverlegenheid bij professionals kan ertoe leiden dat geen melding gemaakt wordt van vermoedens van huiselijk geweld, met alle gevolgen van dien. Een andere kijk op de omgang met handelingsverlegenheid kan behulpzaam zijn om dit te ondervangen.
De gangbare uitleg
In gangbare benaderingen wordt handelingsverlegenheid als individueel probleem gezien, dat wordt veroorzaakt door een tekortkoming van de professional zelf.
In de week tegen kindermishandeling, van 15 tot 21 november, lanceert Achter de voordeur producties het ‘Achter de voordeur’-bordspel. Het spel is ontwikkeld om (aankomende) beroepsprofessionals te helpen bij het vergaren van kennis over en signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling. In spelvorm worden de spelers geconfronteerd met vragen, stellingen en citaten. Het spel nodigt uit om samen het gesprek aan te gaan over geweld in afhankelijkheidsrelaties, zodat de drempel om achter de voordeur te kijken, zo laag mogelijk wordt.
Veel jongeren worstelen met problemen die niet zomaar op te lossen zijn en waarvan het ontstaan voor hen nog onduidelijk is. Wat zou hen kunnen helpen? In dit artikel neem ik je mee in de binnenwereld van de emotioneel eenzame jongere en de transformerende werking van het ‘gezien worden’.
Het gaat over de kern van het leven, belicht vanuit de psychosociale therapie. Er is hoop voor de ongeziene! Ongezien ‘De eenzaamheid van je nietgezien voelen is net zo’n fundamentele kwelling als lichamelijke pijn, maar is aan de buitenkant niet af te lezen’ (Gibson, 2020, p. 13). Een ouder die adequaat reageert op de behoefte van zijn/haar baby sluit goed aan; hier kan veilige hechting ontstaan (Nicolai, 2018). Helaas zijn niet alle ouders goed in staat aan te sluiten op de binnenwereld en de behoefte van de baby. Als een kind huilt omdat het melk wil en de moeder laat het kindje liggen, bestraft het of pakt het op en sust het, dan wordt er niet goed aangesloten.
Seksueel geweld is een kwaad met de omvang van een epidemie. De stichting Misbruikt! is opgericht om de stem van slachtoffers van seksueel misbruik te zijn. Zij staan als ervaringsdeskundigen zelf op om het woord te nemen en gehoord te worden. Belangenbehartiging wordt door hen geprofessionaliseerd om meer impact te hebben dan nu het geval is. Er zijn natuurlijk obstakels die overwonnen moeten worden, op basis van de energie en de wilskracht van de slachtoffers zelf, in combinatie met brede maatschappelijke steun en politieke wil.
Omvang en ernst van seksueel misbruik
Uit het rapport ‘Op goede grond’, uit 2014, blijkt (op basis van het combineren van diverse onderzoeken) dat ongeveer een derde van de kinderen ooit een vorm van seksueel geweld meemaakt. Zonder hier meer in detail in te gaan op de geconstateerde omvang kan gesteld worden dat seksueel misbruik een kwaad is met de omvang van een grote epidemie. Dit is een conclusie die anno 2021 zou moeten aanspreken, nu wij als maatschappij veel energie en geld stoppen in de covid pandemie, terwijl een inspanning van dezelfde omvang voor preventie en bestrijden van de gevolgen van misbruik ver te zoeken is.
Sociaal professionals moeten huiselijk geweld kunnen signaleren als ze ermee geconfronteerd worden. Om dat te kunnen doen, moeten ze het geweld herkennen. Maar niet alle geweld is even zichtbaar; vooral niet het symbolisch geweld waarover het in deze tekst gaat, namelijk vormen van seksueel en gendergerelateerd geweld die verscholen zijn achter de macht van de vanzelfsprekendheid.
Een voorbeeld kan dit verhelderen. Neem de volgende vraag van een vader aan zijn zoon: ‘Vind je een van de meisjes in je klas leuk?’ Of de vraag aan een dochter: ‘Heb je al een vriendje?’ Het zijn achteloze en ogenschijnlijk onschuldige vragen. Argeloze ouders kunnen dit soort vragen stellen zonder te beseff en dat ze daarmee macht uitoefenen. En toch doen ze dat. Sterker nog, met de vraag kan het kind geweld worden aangedaan, namelijk symbolisch geweld.
Kinderen bij wie (mogelijk) sprake is van kindermishandeling hebben het recht om hun stem te laten horen. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar in de praktijk is hier nog weinig sprake van. Een onafhankelijke steunfiguur zou kunnen helpen om de positie van het kind in de keten te versterken.
De stem van de jeugdige voorop
Volgens het VN-Kinderrechtenverdrag (1989) moeten de belangen van de jeugdige de ‘eerste overweging’ zijn bij alle maatregelen die hem of haar aangaan. De jeugdige moet daarbij in de gelegenheid worden gesteld om ‘aan de procedures deel te nemen en standpunten naar voren te brengen’. Dit kan ‘rechtstreeks of door tussenkomst van een vertegenwoordiger of daarvoor geschikte instelling’. Aan deze mening van de jeugdige moet ‘passend belang worden gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid’.
Wat als je erachter komt dat je partner kinderporno kijkt? Of dat een familielid seksueel kindermisbruik heeft gepleegd? Voor sommige mensen is dit een harde realiteit. Wat kun je dan doen, niet alleen voor je naaste, maar ook voor jezelf en anderen in jouw omgeving?
Naasten van personen die kinderporno kijken of die seksueel kindermisbruik hebben gepleegd, zijn een vergeten groep slachtoffers. Wanneer een belangrijke naaste wordt verdacht van, of is veroordeeld voor (online) seksueel kindermisbruik, staat het leven op zijn kop. De naasten worden geconfronteerd met zaken waar ze eerder geen weet van hadden, en ze worden gedwongen hiermee om te gaan. Het blijft voor altijd een onderdeel van hun leven. De pleger wordt hoogstwaarschijnlijk (al dan niet gedwongen) aangemeld voor behandeling en eventuele andere juridische consequenties. Maar welke maatschappelijke en emotionele gevolgen heeft deze situatie voor de naaste?
Steeds meer kinderen en ouders verliezen na een scheiding het contact met elkaar als gevolg van het fenomeen ouderverstoting. Professionals gaan te vaak af op wat zich voor hun ogen aandient. Misleiding ligt dan gemakkelijk op de loer. Wat lijkt op een liefdevolle en hechte band tussen het kind en de ‘favoriete’ ouder, is dikwijls een ongezonde symbiotische relatie.
Het is eerder regel dan uitzondering dat de familierechter de omgang tussen de ‘verstoten’ ouder en het kind afwijst. Hoewel de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt, zijn professionals kennelijk in de veronderstelling dat deze ‘rust’ de betrokkenen goed zal doen. Het tegendeel is waar. De praktijk laat zien dat het (tijdelijk) stopzetten van de omgang in situaties waar vermoedens zijn van ouderverstoting, meestal definitief is. In de beslotenheid van het gezin, van de favoriete of coalitie-ouder, gaat de beïnvloeding van het kind om afstand te nemen van de andere ouder gewoon door. H Als er wel een interventie wordt opgelegd die de omgang tussen ouder en kind zou moeten vlottrekken, komt daar in de praktijk weinig van terecht. Het hulptraject werkt eerder verdere verwijdering tussen ouder en kind in de hand dan dat het iets oplost.
Het ongevraagd online verspreiden van seksueel getinte foto’s kan voor slachtoffers leiden tot pesten, schooluitval, schaamte, angst en onzekerheid. Meisjes en jonge vrouwen met een Turkse, Marokkaanse of Hindoestaanse achtergrond lopen door ‘shame sexting’ ook nog risico op reputatieschade, vanwege het belang van hun seksuele eer en kuisheid dat in deze en vergelijkbare gemeenschappen voorop staat. Dit maakt hen extra kwetsbaar voor chantage en misbruik, terwijl zij vaak de noodzakelijke steun van ouders missen. Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS) ontwikkelde een toolkit voor professionals om ouders toe te rusten hun kind te ondersteunen.
Jonge slachtoff ers van shame sexting hebben de steun van hun ouders hard nodig. Uit onderzoek blijkt echter dat veel moeders met een migratieachtergrond worstelen met hun eigen taboes en schaamte en de eer van hun dochter. Het ontbreekt hen vaak aan vaardigheden om met hun kinderen te praten over seksualiteit en andere taboes. Zij kunnen wel enige ondersteuning en advies van professionals gebruiken, hoorden we van moeders en vaders die wij interviewden. Sociaal professionals vertelden ons in interviews echter niet goed te weten hoe ze dit kunnen aanpakken.
Samen op weg naar veiligheid en kwaliteit van leven
De weg naar veiligheid is onoverzichtelijk, lang en kronkelig als de relaties waarvan je afhankelijk bent steeds opnieuw onveilig zijn. Systeemgerichte hulpverlening moet daarom gedurende een langere periode beschikbaar blijven. Bovendien is elke relatie en elke persoon anders en moet de hulp in het begin een andere focus hebben dan later. De betrokken professionals willen aansluiten op de unieke ontwikkeling van iedere cliënt, maar moeten op de weg naar veiligheid tegelijkertijd goed met elkaar blijven afstemmen. De TOP-3-methodiek1 van de Visie gefaseerd samenwerken voor veiligheid2 helpt cliënten en professionals om met elkaar na te denken over de best passende route en die samen te volgen.
Slachtoffers die terechtkomen in de seksindustrie zijn meestal vrouwen (Werkman, 2009). We kennen verschillende vormen van seksuele uitbuiting, zoals de gedwongen prostitutie, vrouwen die slachtoffer worden van een loverboy of vrouwen die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld.
Uit onderzoek blijkt dat het onderscheid tussen deze verschillende vormen lastig gemaakt kan worden en er veel overlap is tussen de onderliggende problematiek. Loverboyproblematiek is echter een uitzonderlijke vorm van prostitutie en speelt zich voornamelijk, maar niet uitsluitend, af in de (vroege) adolescentie.
Slachtoffers van seksueel misbruik die hierover onthullen, krijgen vaak te maken met negatieve of beschuldigende reacties. Dit fenomeen – bekend als victim blaming – kan een negatieve invloed hebben op de verwerking vanwege het versterken van bestaande schuldgevoelens. Ook hulpverleners maken zich er onbedoeld schuldig aan. In dit artikel wordt een voorstel gedaan hoe victim blaming door hulpverleners tegen te gaan.
Veel patiënten met misbruikervaringen worstelen met schuldgevoelens, ook als het misbruik langer geleden heeft plaatsgevonden. Ook al weten ze inmiddels dat ze geen schuld dragen, toch voelt het zo. Hoe dat kan? Self-blaming geeft slachtoffers het gevoel dat ze controle hebben over wat hun is overkomen. En daarmee het idee dat ze het in de toekomst kunnen voorkomen. Een andere verklaring is dat als je de schuld bij jezelf legt, je als kind je ouders/pleger kunt blijven zien als goede ouders/persoon en dat is prettig, want je hebt ze dan nog heel hard nodig. Maar vaker is schuld het resultaat van de inspanningen van de pleger om het slachtoffer te laten zwijgen. De pleger is namelijk bang dat het slachtoffer gaat praten en geloofd wordt.
Wanneer een man een vrouw doodt omdat zij een vrouw is, noemen we dat femicide. Tussen 2015 en 2019 werden in Nederland 2101 vrouwen en meisjes gedood. Dat zijn elk jaar 42 doden. 118 van hen zijn vermoord door de (ex-)partner en 41 door ouders of familie. En meestal werd de vrouw omgebracht met een steekwapen of door wurging.
Het is onomstotelijk waar dat het verlies van elk slachtoff er onacceptabel is, een enorm verdriet veroorzaakt en onze aandacht verdient. Bij femicide is echter een bijzonder element aan de orde. Deze vrouwen worden vermoord in een privérelatie. Alleen omdat zij vrouw zijn en moesten voldoen aan de grillen of sociale eisen van hun partner, ex-partner of familie. Deze vorm van vrouwenmoord vraagt (h)erkenning; niet alleen van professionals die goed moeten opletten bij mogelijke signalen, maar ieder van ons dient een helpende hand uit te steken als je merkt dat iemand doodsbang is.
In de geestelijke gezondheidszorg (ggz) gaat het om het welzijn van de cliënt. Zijn hulpvraag staat centraal. Een forensische behandeling staat daarnaast ook in dienst van de veiligheid van de samenleving; het welzijn van de ander dient beschermd te worden.
De forensisch therapeut zit daarmee fundamenteel in een paradoxale situatie: de veiligheid van de samenleving versus de belangen van individuele cliënten. In de forensische literatuur wordt deze ‘dubbele rol’ van de therapeut (Ward, 2013) volop bediscussieerd. Deze dubbele rol is het meest duidelijk wanneer justitie als derde partij optreedt en een behandeling onder voorwaarden oplegt. Maar ook zonder justitieel ingrijpen komt de hulpvraag in de regel van buiten, omdat de cliënt zelden zelf om hulp vraagt. De forensische hulpverlening wordt dus wezenlijk gekenmerkt door de, expliciete of impliciete, aanwezigheid van een derde partij.
Als aan het licht komt dat een kind seksueel misbruikt is, dan krijgt het kind soms te horen: ‘Waarom heb je niks gezegd?’ Dat is voor veel kinderen een ingewikkelde vraag waar ze niet altijd antwoord op weten en er zijn uiteenlopende redenen voor. Als kinderen wel de moed bijeenrapen om erover te praten, of het misbruik komt op een andere manier aan het licht, dan kan de reactie van de omgeving er ook voor zorgen dat het kind er daarna toch weer over zwijgt.
De omgeving
Kinderen kunnen bang zijn voor de gevolgen. Ze willen niet dat hun vader of moeder boos op hen wordt, ze zijn bang dat ze uit huis worden geplaatst of dat een ouder naar de gevangenis moet, of zijzelf. Soms voelen ze zich onveilig, zijn ze bedreigd, of ze vinden het misbruik zo normaal dat ze niet eens doorhebben dat er iets te vertellen viel. Soms hebben ze wel iets proberen te zeggen, maar was de reactie zo naar, dat ze het snel weer hebben ingetrokken. Veel slachtoff ers van seksueel misbruik krijgen te maken met victim blaming; ze krijgen de schuld in hun schoenen geschoven of het wordt snel afgedaan en er is geen ruimte voor hun verhaal.
Sociaal werkers praten veel met mensen. Een belangrijke opdracht voor hen is contact maken; duidelijk krijgen wat er speelt en hoe zij cliënten daarin kunnen begeleiden. Dat klinkt eenvoudig, maar blijkt lastig.
Vaak betreft het gevoelige onderwerpen, zoals chronische armoede, huisvesting, psychische problematiek, opvoedingsvragen en delictgedrag. Kortom, een grote verscheidenheid aan vraagstukken. Dat vereist gespreksvaardigheden die doorgaans in de praktijk worden verworven. Studenten volgen stages en startende professionals ontwikkelen de gespreksvaardigheden in hun eerste baan. ‘In de praktijk leer je pas hoe je gesprekken moet voeren’, is een veelgehoord statement van studenten als zij bij hun diplomering terugblikken op vier jaar opleiding Social Work.
Op mijn favoriete boomstronk zit een man. Hij zit voorovergebogen met zijn hoofd in zijn handen. Hij draagt een gekreukeld streepjesoverhemd met opgestroopte mouwen en een corduroybroek. Tegen een boom aan staat een fiets. Een ouderwets herenmodel. Op de bagagedrager een bruine versleten aktetas, vastgemaakt met een spin. Ik denk meteen: uitgebluste aardrijkskundeleraar. Tegen overspannenheid aan. Na jaren tevergeefs geprobeerd te hebben ongemotiveerde snotpubers te interesseren voor grondsoorten en klimatologische tabellen.
Ik kom graag in dit bos. Liefst doordeweeks want dan kom je zelden iemand tegen. Ik kijk om me heen of ik een hond zie die bij deze treurende man hoort. Ik zie niks. Kaas is naar de man toegerend en springt tegen zijn benen op. De man kijkt op en omvat de kop van Kaas liefdevol met zijn beide handen. Kaas likt zijn gezicht. Instant vriendschap. Mede mogelijk gemaakt door Kaas’ hang naar zoute dingen. De man pakt een zakdoek, en terwijl hij zijn gezicht afveegt kijkt hij mij aan. ‘U zult wel denken,’ begint de man, ‘maar ik zit hier te treuren omdat mijn vrouw mij gisteren het huis uit heeft geschopt. Letterlijk.’ Kaas kijkt naar de man en dan naar mij. Ik bedenk koortsachtig hoe ik zo snel mogelijk van deze man af kom zonder onbeschoft te lijken. ‘Het was al mijn derde huwelijk. Ik heb geen flauw idee wat ik verkeerd doe.’