Op mijn favoriete boomstronk zit een man. Hij zit voorovergebogen met zijn hoofd in zijn handen. Hij draagt een gekreukeld streepjesoverhemd met opgestroopte mouwen en een corduroybroek. Tegen een boom aan staat een fiets. Een ouderwets herenmodel. Op de bagagedrager een bruine versleten aktetas, vastgemaakt met een spin. Ik denk meteen: uitgebluste aardrijkskundeleraar. Tegen overspannenheid aan. Na jaren tevergeefs geprobeerd te hebben ongemotiveerde snotpubers te interesseren voor grondsoorten en klimatologische tabellen.
Ik kom graag in dit bos. Liefst doordeweeks want dan kom je zelden iemand tegen. Ik kijk om me heen of ik een hond zie die bij deze treurende man hoort. Ik zie niks. Kaas is naar de man toegerend en springt tegen zijn benen op. De man kijkt op en omvat de kop van Kaas liefdevol met zijn beide handen. Kaas likt zijn gezicht. Instant vriendschap. Mede mogelijk gemaakt door Kaas’ hang naar zoute dingen. De man pakt een zakdoek, en terwijl hij zijn gezicht afveegt kijkt hij mij aan. ‘U zult wel denken,’ begint de man, ‘maar ik zit hier te treuren omdat mijn vrouw mij gisteren het huis uit heeft geschopt. Letterlijk.’ Kaas kijkt naar de man en dan naar mij. Ik bedenk koortsachtig hoe ik zo snel mogelijk van deze man af kom zonder onbeschoft te lijken. ‘Het was al mijn derde huwelijk. Ik heb geen flauw idee wat ik verkeerd doe.’