De laatste jaren zwelt de lofzang op onze vrijheid weer stevig aan. Met de toenemende onrust in de wereld en de sterk groeiende spanningen tussen de westerse wereld en met name Rusland, China en Iran, groeit de behoefte om onze manier van leven te onderscheiden van die van hen. Met als spil dat ons vrijheidsideaal niet alleen bescherming verdient – wat zeker het geval is – maar ook een voorbeeld en een lonkend perspectief is voor de rest van de wereld. Vrijheid is immers beter dan onvrijheid. En wij hebben het al wél voor elkaar. Zij niet.
Misschien dat dit ons zelfgenoegzaam en blind maakt voor het feit dat vrijheid, ook in Nederland, er niet voor iedereen is. Niet op dezelfde manier en zeker ook niet in gelijke mate. Er zijn wel degelijk grenzen aan onze vrijheid. En voor de een veel meer dan voor de ander. Voor de een wordt de vrijheid ‘ingeschakeld’ en zelfs verruimd, voor de ander wordt deze beperkt en ‘afgeschakeld’. Dat heeft grote gevolgen voor de persoonlijke speelruimte en de mogelijkheid om ‘te zijn wie we willen zijn’ en te participeren in de samenleving. Er zijn drie schakelaars: geld, werk en ‘het normaal’.