Uit empirisch onderzoek blijkt dat probleemgedrag bij kinderen door een groot aantal oor- zakelijke factoren verklaard kan worden (Coie & Dodge, 1998). Dishion, French en Pat- terson (1995) hebben deze factoren geordend in vier groepen: individuele factoren (zoals sekse, genetische invloeden, temperament), relationele factoren (zoals opvoedingspraktij- ken, invloeden van leeftijdgenoten), factoren in de directe leefomgeving (zoals buurt en school) en maatschappelijke factoren (zoals werkgelegenheid en massamedia). Uit de literatuur over oorzakelijke factoren komt duidelijk naar voren dat relationele fatoren een belangrijke rol spelen bij het ontstaan en het verloop van gedragsproblemen (Deković, Janssens & Van As, 2003; Dishion e.a., 1995; Loeber & Farrington, 1997). Ouder-kindinter- acties en opvoeding nemen een prominente plaats in. Onderzoek hiernaar wordt verricht vanuit verschillende theoretische benaderingen, zoals de psychoanalyse, de ethologie, de sociale leertheorie en de hechtingstheorie. Volgens Rubin, Stewart en Chen (1995) verschil- len deze benaderingen in het gekozen perspectief om de ouder-kindrelatie te definiëren en te beschrijven. Echter, ze komen overeen in het leggen ‘van de primaire verantwoordelijk- heid bij de eigenschappen en het gedrag van de ouders, als wel bij de kwaliteit van de ouder- kindrelatie’ (p. 260).