Onderwijs lijkt een centrale plaats in te nemen in onze samenleving, omdat veel mensen ermee te maken hebben, als (ex-)deelnemer, als ouder of als onderwijsgevende. Onderwijs is een sturingsinstrument voor maatschappelijke verandering; een ‘vindplaats’ en veel preventie van maatschappelijke problemen moet in het onderwijs plaatsvinden, aangezien onderwijs een infrastructuur biedt die alle (jonge) burgers bereikt. Onderwijs heeft nog een zweem van maatschappelijke maakbaarheid. Vanwege deze unieke infrastructuur, staan belangenvertegenwoordigers te trappelen om hun onderwerp – zo mogelijk verplicht – in het onderwijs in te brengen zodat alle leerlingen ermee in aanraking komen. In ’t Veld e.a. (1996: 76) signaleren dat de samenleving – inclusief de rijksoverheid – steeds meer aandacht heeft voor de inhoud van het onderwijs. De druk die de overheid uitoefent, is een vertaling van de wensen van de samenleving die steeds nieuwe claims aandraagt (zie: ARO 1994; Bronneman-Helmers 1999; Turkenburg 2005).
Die druk wordt wel degelijk gevoeld door het onderwijs. Het is erkend dat het pakket van het funderend onderwijs overladen is. Ook na het terugdringen van het aantal kerndoelen (58) voor primair onderwijs en de basisvorming in 2006 (Commissie-Wijnen en Commissie-Meijerink) vinden nieuwe taken hun weg naar het onderwijs (bijvoorbeeld actief burgerschap, verschillende canons). Vooral voor scholen met leerlingen met achterstanden is het niet mogelijk al die maatschappelijke wensen bij te houden. Daarvoor gaat te veel aandacht naar de randvoorwaarden voor leren, basisvaardigheden en competenties. De strijd over de vraag wat wel en niet in het (kern)curriculum een plaats moet hebben, is een constante, aangezien de samenleving voortdurend verandert, en de strijd over de vrije ruimte wordt lokaal gevoerd omdat een school in Tubbergen nu eenmaal anders is dan een school in (deelgemeente) Charlois.