Een dubbeldik themanummer voor professionals werkzaam in de wijkteams, reclassering, maar ook relevant voor GGZ en huisartsen. Onderwerpen als re-integratie, inclusie, jongerenwerk komen aan bod.
Elke ouder heeft behoefte aan het uitwisselen van tips en ervaringen over de opvoeding. Goed contact met familie, vrienden, buren en professionals speelt daarin een grote rol. Lokale teams kunnen ouders helpen dit sociale netwerk te versterken, bijvoorbeeld door ouders in groepen samen te laten komen en elkaar te ondersteunen bij opvoedvragen. Deze vorm van collectieve steun werkt preventief: ouders kunnen uiteindelijk in hun eigen netwerk terecht met vragen over de opvoeding. En professionele hulp is minder snel nodig.
Professionele hulp gaat, een sterk sociaal netwerk blijft
Elke ouder heeft weleens vragen over de opvoeding. Dat zijn vaak normale vragen als ‘doet jouw kind dit ook?’, ‘hoe heb jij bedplassen aangepakt?’ en ‘heb jij tijd om even op te passen?’. De antwoorden en oplossingen liggen vaak in de directe omgeving van de ouders. Bijvoorbeeld bij ouders op het schoolplein of bij opa’s en oma’s, die zelf al ervaring hebben met deze opvoedkwesties.
De gezondheidszorg in Nederland wordt de komende jaren geconfronteerd met een enorme toename van het aantal burgers (jong en oud) met één of meerdere chronische aandoeningen. Om vitaal te blijven is het belangrijk dat zij zo veel mogelijk blijven bewegen. Bewegen is immers gezond. Voor veel burgers is dit echter niet vanzelf sprekend en eenvoudig; zeker niet voor burgers met (lichamelijke) beperkingen. Daarom moet de gezondheidszorg zorgen voor, of inspelen op, laagdrempelige voorzieningen die burgers daarbij ondersteunen. In de praktijk blijkt dit helaas niet zo makkelijk te zijn.
Ondertussen neemt de druk op de eerstelijnszorg namelijk toe door o.a. extramuralisering in de ouderenzorg, meer en betere behandelmogelijkheden (door inzet van zorgtechnologie) en substitutie van taken uit de tweede- en derdelijnszorg. De toename van zowel het aantal (potentiële) zorgvragers, als de taken en verantwoordelijkheden van het afnemend aantal zorgprofessionals leidt tot een groeiende behoefte aan taakherschikking.
Dit artikel hebben we geschreven op basis van eigen ervaringen met nieuwkomers in de Nederlandse samenleving en de professionals die te maken hebben met deze nieuwkomers. Op grond hiervan hebben we een aantal conclusies getrokken over het soort informatie waaraan nieuwkomers behoefte hebben en hoe professionals daarin kunnen voorzien.
Het merendeel van de nieuwkomers woont in wijken met een zwakke sociaaleconomische status en heeft een laag inkomen. Zo is vijf jaar na aankomst in Nederland nog 70 procent van de Syrische statushouders afhankelijk van een bijstandsuitkering (Vermeulen, 2018). De wijk en haar voorzieningen maken een heel groot deel uit van de leefwereld van nieuwkomers. Uit een kwalitatief onderzoek dat wij enkele jaren geleden verrichtten in een van de Amsterdamse stadsdelen met veel sociale woningbouw, bleek dat in gezinnen van nieuwkomers veel kinderen en hun moeders nauwelijks de wijk uitkwamen en maar zelden naar het centrum van Amsterdam gingen. Reden: de kosten van het openbaar vervoer.
Eenzaamheid is complex en verschilt van persoon tot persoon. In het ene geval gaat het om gemis aan contact en kan een bezoek van een vrijwilliger een prettig gevoel opleveren; bij anderen gaat het om emotionele of existentiële eenzaamheid, die te maken heeft met vragen over zingeving. Het percentage mensen dat zich emotioneel eenzaam voelt neemt toe vanaf 75 jaar (Movisie).
De filosoof Marjan Slob duidt eenzaamheid in haar recente boek De lege hemel als een gebrek aan vanzelfsprekende verbondenheid; als je eenzaam bent, voel je je niet verbonden met anderen, met de omgeving of met de wereld. Dit geldt specifi ek voor sociale eenzaamheid, veroorzaakt door versmalling van het eigen netwerk. De aanpak is lastig Eenzaamheid verschilt van mens tot mens en dat geldt ook voor de oplossingen. Het blijkt om diverse redenen lastig om eenzaamheid op lokaal niveau te signaleren en aan te pakken, namelijk:
• het is een complex vraagstuk;
• het vraagt om maatwerk;
• het vraagt om deskundigheid en professionaliteit;
• het vraagt om goede informatievoorziening.
Geldverspilling in jeugdzorg komt door verkeerde aanpak probleemgezin,’ betoogt Peter Cuyvers in de Volkskrant van 16 maart 2021. In opdracht van het ministerie van Justitie onderzocht hij de kosten voor multiprobleemgezinnen in een middelgrote gemeente. De conclusies zijn niet mals: aan iets minder dan 700 huishoudens is de afgelopen vier jaar 100 miljoen euro uitgegeven vanuit het sociaal domein. Vaak zonder dat de problemen verminderen. Er is bovendien een enorme overlap tussen huishoudens die gestapelde dienstverlening ontvangen én huishoudens die bekend zijn in de veiligheidsketen. Als oorzaak hiervoor wordt vaak gewezen op ineffi ciënte moeder- Om zorg en ondersteuning in de wijk goed te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben, is samenwerking noodzakelijk. Zo wordt hulp effectiever én goedkoper. In de praktijk blijkt dit echter niet zo gemakkelijk. Dat komt niet door slechte intenties, maar is een organisaties, die gedreven worden door eigenbelang, een gebrek aan regie en doorzettingsmacht, en een focus op risicobeheersing in plaats van op herstel.
In plaats van elkaar verwijten te maken, lijkt het constructiever om uit te gaan van positieve intenties en onbedoelde gevolgen. Professionals en organisaties handelen allemaal vanuit een ander mensbeeld. Ze hebben allemaal hun eigen overtuigingen over oorzaken en gevolgen in hun interventies. Wat beter kan, is een goede analyse van wat een cliënt nu eigenlijk zegt over zichzelf, welke causaliteit diegene ervaart en waarnaar diegene dus handelt (zijn actorschap). De strategie van een scherpschutter in plaats van een jager die met hagel schiet.
Het klinkt zo eenvoudig: professionals uit de vijf deelnemende organisaties werken samen in één team met allemaal dezelfde functie. Hun werk is gericht op de bedoeling: elk gezinslid blijvend veilig. Een gezinsmaatschappelijk werker van Blijvend Veilig doet alles wat nodig is om dat te bereiken. De professionals bij Blijvend Veilig werken los van hun moederorganisatie, zonder caseload of doorlooptermijnen. Ze combineren onderzoek, regie en uitvoering. Ze werken met gezinnen met en zonder kinderen en hun netwerk, in nauwe samenwerking met lokale teams, specialistische zorg, veiligheidspartners zoals de politie en het brede sociaal domein. Eenvoudig is dit zeker niet. Wel hoopgevend, want de eerste resultaten zijn veelbelovend.
Visie
Blijvend Veilig werkt vanuit de visie dat onveiligheid van kinderen en volwassenen ‘achter de voordeur’ ontoelaatbare symptomen zijn van onderliggende problemen van volwassenen (bv. problematiek op het gebied van bestaanszekerheid en ggz-problematiek).
Als migrantenkind verhuisde Ahmet Almis op zevenjarige leeftijd van Turkije naar Nederland. Hij groeide op in het Limburgse dorp Helden in de huidige gemeente Peel en Maas. Precies op die plek is hij nu, bijna 50 jaar later, werkzaam als sociaal werker met als aandachtsgebied opvoeden en opgroeien. Volgens Ahmet kun je alleen weerbaar opgroeien met een ‘gezond ecosysteem’. Hij spreekt uit ervaring en deelt zijn belangrijkste (levens)lessen.
Het levenspad van Ahmet is zeker niet eenvoudig te noemen, maar ondanks dat kijkt hij terug op een gelukkige jeugd: ‘Op verschillende momenten in mijn jonge jaren was er telkens iemand die mij een kritische spiegel voorhield of mij een zetje in de juiste richting gaf. Een sterke sociale omgeving heeft echt het verschil gemaakt in mijn leven.’ Terug naar toen. Van een klein dorpje in Anatolië met kleine huizen gemaakt van mestresten, komt de 7-jarige Ahmet terecht in het Limburgse kerkdorp Helden, met grote woningen en straten van steen. Ahmet komt in een van die stenen huizen te wonen samen met zijn ouders, broers en zussen. Zijn vader heeft dan al sinds de jaren zestig in Europa gewerkt als gastarbeider. Voor de rest van de gezinsleden is alles in Nederland nieuw: niet alleen de taal, de cultuur en de school; ook moeten ze wennen aan de vele fi etsen en auto’s.
Je buurt of wijk is niet alleen de plek waar je woont, maar ook de plek waar je omkijkt naar een ander. Waar je met anderen samenleeft. Waar je gezien wordt. Dat dit makkelijker gezegd is dan gedaan, weten Petra van der Horst, directeur van de Koepel Adviesraden Sociaal Domein, en Gerdien Rabbers, directeur van Samen Sterk zonder Stigma, als geen ander. ‘We moeten inwoners ondersteunen om contact met elkaar te maken. Dus ook met buurtbewoners die een psychische kwetsbaarheid hebben of zich eenzaam voelen,’ aldus …
Een gesprek over stigma: inzichten bij professionals en de samenleving aan zet
Ik ontmoet Petra en Gerdien in hartje Utrecht. Al drie jaar huur ik hier een kantoor en ik realiseer me tijdens dit gesprek dat ik na drie jaar nog steeds geen idee heb wie er nog meer in deze straat woont of werkt. ‘En hoe is dat thuis?’ vraagt Petra mij. ‘Ken jij je buren? Weet je wat ze beweegt, wat hun angsten of verlangens zijn?’ Daar kan ik positiever op reageren. Mijn naaste buren spreek ik bijna dagelijks. Ik groet een aantal buren regelmatig als ik de kliko aan de weg zet. En door het straatfeest weet ik van veel buren de voornaam. Maar dan is daar ook die ene oudere buurvrouw, een paar huizen verderop. Die de ene dag stoïcijns uit het raam staart in haar badjas. En de andere dag opgedoft in felgekleurde kleding en make-up door de straat loopt. Ik groet haar en neem me al een jaar voor om op straat een praatje met haar te maken. Om te vragen hoe het met haar gaat. Maar dat heb ik nog steeds niet gedaan…
Eenzaamheid wordt gedefinieerd als het subjectief ervaren van een ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) sociale relaties (De Jong-Gierveld, 1984). Gemiddeld geeft een derde van de Nederlandse bevolking aan (meestal matig) eenzaam te zijn. Met name in de leeftijdscategorie 75 jaar en ouder loopt het eenzaamheidspercentage op. Bij eenzaamheid kan een onderscheid gemaakt worden tussen existentiële eenzaamheid (geen verbinding met de omgeving) en sociale eenzaamheid (gebrek aan betekenisvolle contacten, er niet meer bijhoren). Eenzaamheid beinvloedt welzijn en gezondheid negatief en leidt tot eerder overlijden (Campen e.a., 2018). Hoewel een aantal interventies om eenzaamheid te verminderen, bijvoorbeeld het regelen van ontmoetingen, er wel toe kunnen leiden dat ouderen zich meer gesteund voelen, is het effect op eenzaamheid vaak weinig aantoonbaar (Van der Zwet e.a., 2020). Daarom hebben we een andere invalshoek gezocht. Eerder merkten we al bij de inzet van sociale robots, dat ouderen aangaven zich verbonden te voelen met hun robot. Een sociale robot kan bepaalde niet-fysieke taken uitvoeren. Die kan favoriete muziek afspelen of je herinneren aan medicatie of aan koffiedrinken. Wanneer een chatbot hen dit gevoel kan geven, neemt mogelijk hun welbevinden toe.
Een groot maatschappelijk probleem waar nog te weinig over wordt gesproken, is seksueel kindermisbruik. Seksueel kindermisbruik omvat al het seksueel grensoverschrijdend gedrag waarbij de pleger misbruik maakt van een leeftijds- of machtsverschil met het minderjarige slachtoff er. De gevolgen voor slachtoff ers zijn vaak groot; seksueel kindermisbruik kan veel schade toebrengen aan het kind. Het is lastig vast te stellen hoe vaak seksueel kindermisbruik voorkomt, aangezien cijfers over de prevalentie variëren. Daarnaast is er sprake van een ‘dark number’, of wel een onderschatting van de prevalentie door missende data. Dit heeft onder andere te maken met gevoelens van angst, schuld en schaamte bij de slachtoff ers. Hierdoor durven zij vaak geen hulp te zoeken of aangifte te doen (Ceelen e.a., 2019). Uit een prevalentieonderzoek van 2016 kwam naar voren dat 1,5 procent van de jongens en 2,6 procent van de meisjes tussen de twaalf en zestien jaar slachtoff er is geweest van seksueel misbruik. Dit komt overeen met de schatting van 7800 jongens en 13.000 meisjes in Nederland (Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, 2019). Uit een ander grootschalig en representatief onderzoek blijkt dat 3 procent van de mannen en 10 procent van de vrouwen seksueel misbruik heeft meegemaakt voor het zestiende levensjaar. Voor het twaalfde levensjaar waren deze cijfers 2 procent (mannen) en 5 procent (vrouwen) (De Graaf & Wijsen, 2017). Het gaat hier over seksueel misbruik door zowel volwassenen als leeftijdsgenoten.
De jeugdcriminologie is een fascinerend vakgebied. Niet alleen omdat er in de media en in de politiek veel aandacht voor criminaliteit van jongeren is, maar ook omdat het vakgebied zelf voortdurend in beweging is. Er doen zich nieuwe fenomenen voor, zoals op het gebied van cybercrime. Maar er worden ook steeds weer nieuwe inzichten ontwikkeld die relevant lijken voor de criminologische kennis en inzichten, bijvoorbeeld op het gebied van de hersenontwikkeling. Het is typerend voor de jeugdcriminologie dat hier kennis uit diverse vakgebieden bij elkaar komt, van strafrecht en criminologie tot sociologie, pedagogiek, psychologie en kinder- en jeugdpsychiatrie.
Na twaalf jaar werken met een superdikke pil van een boek over jeugdcriminaliteit voor het academisch onderwijs, waarbij al deze verschillende invalshoeken worden belicht door zo'n vijftig auteurs, vond ik het tijd om daarnaast ook een toegankelijk, 'draagbaar' boek over deze materie te schrijven voor het hbo en voor de beroepspraktijk. Lezers die zich verder willen verdiepen in een van de in dit boek besproken onderwerpen, verwijs ik graag door naar de meest recente editie van de zojuist genoemde dikke pil – Jeugdcriminologie: achtergronden van jeugdcriminaliteit. Lezers die meer willen weten over de manier waarop politie, Openbaar Ministerie en rechterlijke macht reageren op jeugd criminaliteit, over de rol van de jeugdreclassering, over jeugddetentie of bijvoorbeeld over de relatie tussen jeugdstrafrecht en jeugdbescherming kunnen daarover alles vinden in de laatste editie van Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief.
Jongeren zo goed mogelijk ondersteunen, zodat ze zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige personen. Vanuit die visie werkt de vakgroep Jongerenwerk van MIK & PIW Groep. Daarmee heeft de vakgroep ook een aantal duidelijke keuzes gemaakt in haar manier van werken. Welke dat zijn en hoe ze tot stand zijn gekomen, leggen jongerenwerkers Jos Evers en Martin Sarov uit. Zij worden daarin ondersteund door Tim de Lange van XL Group, die het traject begeleidde.
Echt nieuw is onze hernieuwde visie niet,’ begint Jos Evers, voorzitter van de vakgroep Jongerenwerk, zijn verhaal. ‘Eigenlijk was dit altijd al het uitgangspunt van onze manier van werken. Maar de visie zat vooral in ons hoofd en was daarmee niet heel duidelijk voor de buitenwereld. Dus ook niet voor onze opdrachtgevers. En zelfs binnen onze eigen organisatie was het niet helemaal helder waar we voor stonden. In een tijd dat de budgetten op de jeugdzorg enorm onder druk staan, is het van belang dat wij laten zien wat onze meerwaarde is. Dat jongerenwerk meer is dan wat leuke activiteiten organiseren. Daarom hebben we Tim de Lange en Kim Jolink van XL Group gevraagd voor ondersteuning en inspiratie bij de uitwerking van onze visie. Daarbij ondersteunen zij ons bij intervisie, de inhoudelijke doorontwikkeling van onze vakkennis en de beweging naar een zelforganiserend team.’
De term ‘verwarde personen’ is er een die niet meer weg te denken is uit de samenleving. Onder ‘verwarde personen’ wordt verstaan ‘eenieder die vanwege zijn al dan niet tijdelijk verstoorde oordeelsvermogen gedrag vertoont waarmee hij zichzelf of enig ander in gevaar brengt en/of een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid’ (Visie Politie - Verwarde Personen 2015-2019, 2014, p. 1).
De toename van het aantal meldingen van ‘verwarde personen’, benadrukt het belang van adequaat handelen en een goede analyse van wie onder de doelgroep verstaan wordt (Roza, 2016). Een belangrijke stap is om duidelijkheid te creëren over de gedeelde verantwoordelijkheid die wij als samenleving hierin hebben. Zo stelt de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die in 2020 is ingevoerd, dat alle gemeenten een plek moeten creëren waar zorgen geuit kunnen worden omtrent zorgwekkend gedrag. Dit draagt bij aan laagdrempeligheid. Ook geeft deze wet instrumenten voor verplichte zorg op maat én geeft zij individuen en hun naasten meer inspraak over deze verplichte zorg ( ministerie VWS, 2021).
Al bijna 200 jaar draagt de reclassering bij aan de veiligheid van de samenleving door criminaliteit te voorkomen en recidive terug te dringen. Dit wordt óók steeds meer een lokale opgave en daarom zoekt Reclassering Nederland in toenemende mate verbinding met het lokale veld. De reclassering ontstond in 1823 als een landelijk particulier initiatief dat voortkwam uit de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Daarbij ging het vooral om gevangenisbezoek en na het ontslag uit de gevangenis het op weg helpen met werk en huisvesting. Al snel ontstonden plaatselijke afdelingen.2 Door de verbinding met het lokale veld te versterken bouwt Reclassering Nederland voort op haar wortels, maar in een moderner jasje en beter wetenschappelijk onderbouwd.
Zingeving is de motor onder sociaal functioneren. Het is het fundament onder sociaal werk. Zingeving staat daarom vaak opgenomen als kernwaarde in strategische beleidsplannen van sociaalwerkorganisaties. En een van de zeven leefgebieden van het beroepscompetentieprofi el van Sociaal Werk (2018) is zingeving. Maar hoe uit zich dit eigenlijk in de dagelijkse praktijk?
Sensitief voor zingeving
Sociaal werk houdt voor een groot deel in dat je mensen ondersteunt om hun leven een stukje mooier of zinvoller te maken; een stukje meer betekenis te geven. Dus natuurlijk doen sociaal werkers aan zingeving. Reflectie op het eigen handelen en aannames hierin kan echter zinvol zijn om te kijken hoe zingeving in de dagelijkse praktijk daadwerkelijk gaat, en wat je daarvan wilt leren en verder ontwikkelen. Dat is wat we doen in het actieonderzoek ZINSITIEF: sensitief voor zingeving in sociaal werk (looptijd april 2020-april 2022). In ZINSITIEF kijken we onder andere naar (1) hoe de gevoeligheid van sociaal werkers en vrijwilligers S voor zingevingsvragen, die kunnen spelen onder thuiswonende ouderen, versterkt kan worden, (2) welke passende ondersteuningsmogelijkheden er voor ouderen zijn, en (3) op welke manier en met welke professionals en vrijwilligers hierin kan worden samengewerkt. Een van de activiteiten die we hebben gedaan is het organiseren van casusbesprekingen met (A) sociaal werkers, vrijwilligers, ouderen en geestelijk verzorgers en met (B) leden van een multidisciplinair overleg van wijkprofessionals in Dalfsen (in totaal vijf in maart-april 2021). Zie een voorbeeldcasus in kader 1.
Door de coronacrisis is de impact van gemeenschapskracht zichtbaar geworden in buurten, dorpen en wijken. Naast de nieuwe mogelijkheden die zijn ontstaan voor digitale communicatie, zijn er helaas ook negatieve gevolgen, zoals een toename van sociale en gezondheidsverschillen. Mensen die er alleen voor stonden, hadden nog minder contact; mensen met chronische ziekten en gezondheidsklachten hadden een verhoogd risico op corona. De nieuwe uitdagingen én mogelijkheden vragen om anders te gaan kijken naar, en het samenwerken aan, een sociale basisinfrastructuur. Zo worden nieuwe rollen zichtbaar voor actieve en georganiseerde bewoners, (sociaal) ondernemers, kennis- én sociaal werkers in de wijk.
Sport kan bijdragen aan de re-integratie van delinquenten. Maar hoe ziet dat er in de praktijk uit? En waar moet je als professional en organisatie bij de inzet van sport voor deze mensen rekening mee houden? In dit artikel beschrijven we enkele projecten uit het foren sische werkveld en refl ecteren we op mogelijkheden en aandachtspunten voor dit soort projecten.
Sportprojecten
Ex-)gedetineerden hebben vaak veel moeite met het vinden van werk en het opbouwen van een nieuw sociaal netwerk. In het landelijke project Werk via Sport van de DJI worden gemotiveerde (ex-)gedetineerden gekoppeld aan lokale sportverenigingen of betaalde voetbalclubs. Door vrijwilligerswerk bij de clubs doen zij werkervaring op en kunnen ze via het netwerk van de club doorstromen naar betaald werk. De DJI heeft een landelijk staff unctionaris die verbinding legt tussen gevangenissen, gedetineerden en de sportwereld. Sinds 2014 is hij met dit project bezig dat intussen 357 deelnemers, ruim 50 aangesloten sportverenigingen en 15 deelnemende Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) kent.
De jeugdzorg zucht onder een tekort aan financiën. Tegelijkertijd werd tijdens de coronarellen meer dan duidelijk dat er een groep jongeren is waar we steeds minder grip op krijgen als samenleving. Ik was op dat moment al aan het schrijven aan mijn boek Streetcare. Ik was dan ook trots dat het straathoekwerk steeds meer in de landelijke media kwam. Toch is er nog altijd onvoldoende positionering en erkenning voor het vak straathoekwerk binnen het domein jeugdhulp, om daadwerkelijk impact te kunnen maken. De jongeren op wie we grip verliezen, zetten zich steeds meer af tegen alles wat voor hen onder ‘het systeem’ valt. De cijfers van jeugdcriminaliteit laten een spectaculaire daling zien, maar de dagelijkse realiteit van straathoek- en jongerenwerkers is dat er nog niet eerder zoveel jongeren zich hebben laten verleiden tot (lichte) criminaliteit, veelal drugs gerelateerd. Vanuit het systeem van jeugdhulp zijn we in de basis geneigd om naar een stukje gedrag – wat voortvloeit uit deze cultuur van de straat – te kijken door de bril van behandeling.
De grip, die ook de eigen gezinnen lijken kwijt te raken op deze jongeren, wordt vaak ondersteund door de inzet van bijvoorbeeld systeemgerichte therapie. Om de jongeren perspectief te bieden wordt er vaak gespecialiseerde begeleiding ingezet vanuit de jeugdhulp, in de hoop dat deze verbinding weet te maken met de jongere om hem zo perspectief te bieden. Met beide hoeft niets mis te zijn; het probleem is alleen dat ze georganiseerd zijn vanuit het systeem waar deze jongeren zich in de basis tegen afzetten. Kinderen en jongeren hunkeren naar grenzen, echter ze zullen deze pas accepteren van diegene met wie ze zich verbonden voelen.
In gezinnen die gemeld worden bij Veilig Thuis is veel meer aan de hand dan we dachten. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de ingezette hulp niet altijd bijdraagt aan het stoppen van het geweld. Maar hoe vertaal je deze onderzoeksuitkomsten naar de praktijk? Spoiler: ga erover met elkaar in gesprek! Dit artikel gaat over hoe je dat effectief doet.
Voor het eerst is op grote schaal onderzoek gedaan naar de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld door ouders en kinderen zelf te bevragen. Voor het onderzoek ‘Kwestie van lange adem’, dat het Verwey-Jonker Instituut onlangs heeft uitgevoerd, zijn zo’n 1200 ouders en 1500 kinderen uit 13 Veilig Thuis-regio’s na een melding anderhalf jaar gevolgd en ondervraagd. Zo ontstond een uniek beeld over de problemen van ouders en kinderen en de ontwikkelingen die zich daarin voordeden.
De decentralisatie van 2015 zou de zorg aan kwetsbare mensen (in het bijzonder jeugdigen) ingrijpend verbeteren, was de aanname. Zo dichtbij mogelijk, zo kort mogelijk en zo licht mogelijk. Integrale zorg (één gezin, één plan), vanuit lokale regie, door de gemeentelijke overheid die immers haar eigen burgers het beste kent. Zes jaar later is de werkelijkheid onthutsend anders. Dit artikel is een pleidooi voor een radicaal andere aanpak van welzijn en jeugdhulp: investeer in vitale wijken en samenlevingsopbouw.
It takes a village to raise a child.
Jeugdzorgwerkers zijn het zat en willen meer geld en betere zorg. Met hen hebben vele anderen de afgelopen periode de noodklok geluid. De sector zegt structureel twee miljard nodig te hebben. De overheid trekt nu eenmalig 629 miljoen uit om de ergste nood te lenigen. In eerste instantie lijkt de roep om meer geld logisch. Bij J de invoering van de jeugdwet in 2015 kregen de gemeenten een bezuiniging van 15 procent te verwerken; dat kwam neer op zo’n 490 miljoen minder. Uit onderzoek van het ministerie1 blijkt dat de jeugdzorg de afgelopen jaren ruim 12 procent is gegroeid (gecorrigeerd voor afname pgb zelfs met 14 procent).
De geestelijke gezondheid van jongeren staat onder druk. Zeker nu, in deze coronacrisis, staan de kranten er vol van, lopen de wachttijden voor hulpverleners op en zijn de scholen leeg.
Jij bent niet meer te helpen.
Eenmaal bij een hulpverlener gaat het niet altijd goed; maar al te vaak ontstaat er een breuk in de werkrelatie tussen de verschillende professionals (medewerkers, leerkrachten of behandelaars). De jongere zegt (of ‘doet’) nee, is boos, doet niks en trekt zich terug. De professional voelt zich afgewezen en moreel gekwetst: ‘Ik deed toch mijn best te helpen.’ Als er veel druk op het proces staat, bijvoorbeeld wanneer de jongere een gevaar voor zichzelf en/of voor anderen vormt, kan daar ook nog angst en onbegrip aan de kant van de professional bijkomen. Die kan dan negatief reageren, met boosheid en dwang. We noemen dat ‘tegenoverdracht’. Een professional zei eens tegen een cliënt: ‘Jij bent niet meer te helpen.’