Mediaberichtgeving en beeldvorming hebben invloed op het proces van opinie- en besluitvorming. Scheefgegroeide beeldvorming, bijvoorbeeld doordat een onderwerp steeds van één kant belicht wordt, kan een onderwerp uit zijn verband halen en daardoor een negatief effect hebben op de uiteindelijke beleidsontwikkeling. Zo kan beeldvorming ertoe leiden dat politici (onder druk) besluiten tot grootschalige systeemaanpassingen, terwijl enkele krachtige maar fijnmazige maatregelen mo- gelijk meer effect zouden sorteren.
In het geval van de tbs vindt beeldvorming onder meer plaats via zogeheten ‘fra- ming’,‘meute-’ en ‘hypevorming ’. Framing betekent dat de (nieuws)feiten volgens bepaalde vaste interpretatieschema’s (frames) worden gebracht. Meute- en hypevorming houden in dat er een mediabrede en snel piekende nieuwsgolf plaatsvindt als gevolg van een (aantal) incident(en) en een sterk convergerende berichtgeving over dat incident. De combinatie van deze processen kan ertoe leiden dat nieuwe feiten uitsluitend in het op dat moment dominante frame worden gebracht en zodoende de al bestaande commotie, en daarmee de bestaande hype, versterken.
Een dominant frame rondom de tbs-problematiek is dat van ‘doorpakken ten behoeve van de maatschappelijke veiligheid ’. Zowel politici als – in eerste instantie – burgers plaatsen (nieuws)feiten rondom het tbs-systeem primair in het kader van (repressieve) controlemaatregelen ter waarborging van de maatschappelijke veilig- heid. Een tweede daarmee samenhangend frame is dat van‘het systeem dat faalt’. Schokkende incidenten leiden al gauw tot een roep om grootschalige maatregelen, terwijl mogelijk kan worden volstaan met enkele fijnmazige maar effectieve ingrepen. De frames worden versterkt door het effect van hypevorming, in die zin dat na een ontsnapping elk nieuw ‘tbs-feit ’ in het specifieke kader van ontsnapping en recidive komt te staan. Daarbij speelt bovendien het fenomeen ‘risicoverontwaardiging’ een rol: nieuwe feiten worden vooral gepresenteerd in het kader van de maatschappelijke verontwáárdiging over het voor de burger aanwezige risico en veel minder in het kader van de feitelijke hóógte van het betreffende risico. Ook dat versterkt weer de frame- en hypevorming.
Het advies van de RMO is om deze ‘medialogica’ als een maatschappelijke realiteit te erkennen, maar daar als betrokken actoren (politici, bestuurders, tbs-klinieken, mediaorganisaties) een eigen verantwoordelijkheid in te nemen. Medialogica is een gegeven, maar dat betekent niet dat bepaalde negatieve gevolgen ervan onafwendbaar zijn. De uitdaging is mechanismen te vinden die de negatieve invloeden verminderen en meer balans brengen op het publieke speelveld waarin burgers, media en overheid zich bevinden. Het eerste wat de RMO voorstaat, is het produceren van meer objectiviteit: wat zijn de risico’s en de verschillende opties om met die risico’s om te gaan? Wat werkt en wat niet? Hierover is al veel bekend, maar dit bereikt door de frames van medialogica niet altijd het publieke debat. Een vervolgstap is daarom het zoeken naar manieren om objectiviteit in de beeldvorming te brengen en daarvan gebruik te maken bij de beleidsvorming. Het gaat hier om het ontwik- kelen van contra-incentives die tegenwicht bieden tegen de huidige incentives die de positie van de betrokken actoren in het medialogische landschap bepalen. Deze contra-incentives kunnen voor de betrokken actoren verschillend vorm krijgen, afhankelijk van hun professie en positie. Het aanbevelingshoofdstuk bevat hiervoor een aantal suggesties.