De transities zijn mislukt, kopten journaals en kranten in 2021. Dit schreven ze vijf jaar na de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Jeugdwet en Participatiewet in 2015. Het waren nieuwsberichten naar aanleiding van de SCP-publicatie ‘Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid’ (Kromhout, Van Echteld & Feijten, 2020). Het SCP schrijft zelf in haar persbericht over die publicatie: “Vijf jaar na decentralisatie is de ondersteuning van kwetsbare burgers nog niet op orde”. Wie de rapportage daadwerkelijk leest, ziet dat het verhaal genuanceerder is: er gaat ook veel goed, er is veel werk verricht door gemeenten om de toegang tot voorzieningen laagdrempelig te maken voor inwoners, er wordt meer samengewerkt tussen organisaties en gemeenten hebben iets meer handelingsvrijheid om maatwerk te leveren. Maar de algemene conclusie is toch: het is nog lang niet goed genoeg.
En dat is niet vreemd. Transities kosten tijd, en zeker de bijbehorende transformaties in werkprocessen, organisatiecultuur en onderlinge verhoudingen tussen burgers, beleidsmakers en professionals. Bij deze transities in het sociaal domein gaat het over een complexe systeemwereld op beleidsniveau, waar ingrijpende veranderingen doorgevoerd worden, over organisatieveranderingen in gemeenten, zorg- en welzijnsorganisaties, en over gedrags- en cultuurverandering die van alle inwoners van Nederland verwacht wordt. In ‘Nederland participatieland?’ (Jager-Vreugdenhil, 2012) is uitgebreid ingegaan op hoe ingrijpend die wetswijziging voor de praktijk is - toen ging het overigens nog alleen om de eerste Wmo die ingevoerd werd in 2007. De transformaties die sindsdien zijn ingezet zijn ingrijpend, omdat de wetgever met de transities beoogde dat Nederlanders zich veel meer zelf verantwoordelijk gaan voelen voor zorg en ondersteuning, dat ze in die zin veel meer zouden gaan ‘participeren’: niet zomaar gebruik maken van zorgvoorzieningen, maar veel meer zelf bijdragen aan onderlinge zorg.
Hoe de transities zich in de praktijk vertalen voor mensen die ondersteuning nodig hebben, hun hulpverleners en hun sociale netwerk, is onderwerp van de praktijkgerichte onderzoeken van het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, één van de lectoraten van Hogeschool Viaa in Zwolle. Als onderzoekers in het sociaal domein en opleiders van de nieuwe generaties professionals in het sociaal domein, onderschrijven we de bedoeling van de transities: dat er echt goed samengewerkt wordt om iedereen mee te kunnen laten doen in de samenleving. En we zien ook veel gebeuren wat daaraan bijdraagt. Zonder de zorgen en goede aanbevelingen van het SCP weg te wuiven, vinden we het belangrijk dat we aandacht geven aan de nieuwe wegen die worden gevonden in de praktijk. Zoals het Instituut voor Publieke Waarden uitdagend stelt: vertellen waarom iets niet werkt, werkt niet. Laten zien waarom iets wel werkt, werkt wel (Kruiter & Meiberg, z.d.). Dat is wat we willen bereiken met dit boek: laten zien wat wel werkt.
In dit boek bundelen we de resultaten van diverse onderzoeken. Over elk ervan zijn eerder ook afzonderlijke rapportages verschenen, die online beschikbaar zijn. Met dit boek willen we de rode draad uit deze onderzoeken naar voren halen, en overstijgende analyses doen over hoe de praktijk zich ontwikkeld heeft in de afgelopen tien jaar.
In dit eerste hoofdstuk schetsen we eerst de context: wat zijn de transities in het bredere kader van de ontwikkeling van de Nederlandse verzorgingsstaat, wat zijn de ideeën erachter? Dit hoofdstuk loopt uit in een centrale vraagstelling voor de rest van het boek: wat inwoners en professionals merken van al deze ontwikkelingen en of volgens hen de ambitie van de transitie wordt waargemaakt.