Op 17 januari 2011 was het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) in Aruba tien jaar van kracht. Op enkele persberichten na is dit jubileum geruisloos voorbijgegaan. Arubaanse kinderen wonen in een maatschappij waar het IVRK niet leeft. De implementatie van de verdragsverplichtingen in de nationale rechtsorde blijft ver achter. Er is geen integraal jeugdbeleid en het jeugdstrafrecht stamt grotendeels uit 1913. Jeugddelinquentie wordt vooral repressief benaderd en alternatieve straffen hebben geen wettelijke basis. Als de kwaliteit van het onderwijs kan worden afgelezen van het rendement (driekwart van de beroepsbevolking heeft een LBOopleiding), kan de conclusie worden getrokken dat kinderen in Aruba zich niet kunnen ontwikkelen tot hun volste potentieel.
Door medegelding van het IVRK te verzoeken heeft de Arubaanse regering zich verplicht alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen te nemen om de in het Verdrag neergelegde rechten te verwezenlijken en om in de ruimst mogelijke mate de ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van kinderen in haar jurisdictie te waarborgen (artt. 4, 6 en 29, IVRK). Voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn persoonlijkheid dient een kind op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip, aldus de preambule van het Verdrag. Het IVRK is in die zin een instrument ter bevordering van de ontwikkeling van kinderen, hun compententies en van hun groeiende persoonlijke autonomie (Ochaita & Espinoza, 1997).
Hoewel het IVRK niet letterlijk voorschrijft dat de lidstaten een integraal jeugdbeleidplan dienen te ontwikkelen en uit te voeren, volgt de noodzaak daarvoor uit de verplichting voor lidstaten tot het scheppen van voorwaarden voor de ontwikkeling van kinderen tot hun volste potentieel. Vandaar ook dat het VN Comité voor de Rechten van het Kind1 in 2004 de Arubaanse regering heeft aanbevolen het jeugdbeleidsplan te herzien en uit te breiden naar alle gebieden van het Verdrag, voor alle personen jonger dan achttien jaar (par. 18) en de nationale wetgeving volledig in overeenstemming te brengen met de beginselen en bepalingen van het Verdrag, onder andere met betrekking tot het onderwijs in minderheidstalen, het jeugdstrafrecht en de leerplicht (par. 12). In 2009 stelde het VN Comité2 dat aan zijn eerdere aanbevelingen onvoldoende gevolg was gegeven (par. 8). Het VN Comité betreurde voorts dat er in Aruba nog steeds geen actieplan was voor de implementatie van het Verdrag (par. 15).