Op 18 november 2015 heeft Nederland het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (verder: het Verdrag van Istanbul) geratifi- ceerd. Het trad voor Nederland op 1 maart 2016 in werking. Het verdrag stelt eisen aan de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (GTV&HG). Op de uitvoering van het verdrag wordt toezicht gehouden door een Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk ge- weld (GREVIO). In januari 2020 bracht GREVIO haar eerste rapportage uit over de naleving van het ver- drag door Nederland (de ‘baseline evaluatie’).
Deze rapportage bevat een groot aantal aanbevelingen, waarvan een deel betrekking heeft op het gendersensitiever maken van de Nederlandse aanpak van ge- weld tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk geweld.
De ministeries van VWS, OCW en JenV zullen gezamenlijk met deze aanbevelingen aan de slag gaan, waarbij VWS het coördinerend departement is. Voordat zij daarmee van start gaan, hebben zij Regio- plan gevraagd om de aanbevelingen die gericht zijn op gendersensitiviteit nader te concretiseren. Dit rapport bevat de weergave van die concretiseringsslag. Daarbij is besloten de motie-Van der Staaij-Buitenweg over de bescherming van slachtoffers van stalking aan dit traject toe te voegen, gezien de raakvlakken met de GREVIO-aanbevelingen. Daarnaast is besloten de focus van het traject te leggen op Europees Nederland; dit rapport heeft geen betrekking op de opvolging van de GREVIO-aanbevelingen in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
0.1 Focus & vraagstelling
De aanbevelingen van GREVIO hebben één gemene deler: beleid en uitvoering ten aanzien van GTV&HG moeten meer rekening houden met gender als onderliggende oorzaak voor het geweld. Deze aanbeve- lingen vloeien voort uit een analyse van de relatie tussen gender en geweld. Bij het opvolgen van de aanbevelingen helpt het om die analyse scherp te hebben. In dit traject is daarom eerst gewerkt aan het opstellen van deze overkoepelende analyse; vervolgens zijn de GREVIO-aanbevelingen in drie clusters gebundeld en geconcretiseerd (Beleid, Interventies & Hulp, Juridisch kader). Daarbij zijn de volgende vragen leidend geweest:
I. Welke afwegingen ten aanzien van beleid, wetgeving en uitvoering vloeien voort uit het rekening houden met gender als oorzaak van geweld tegen vrou- wen en huiselijk geweld, zoals het Verdrag van Istanbul dat vereist?
II. Wat betekent dat concreet voor de beleidsterreinen die zich richten op deel- aspecten van deze problematiek?
Per cluster zijn vervolgens de volgende vragen beantwoord:
1. Wat moet precies onder de aanbeveling van GREVIO worden verstaan?
2. Waar staan we op dit moment in Nederland, ten opzichte van de norm die het Verdrag van Istanbul stelt?
3. Wat is de meerwaarde van het opvolgen van de aanbeveling?
4. Hoe kunnen we dat praktisch invulling geven, ook kijkend naar ervaringen in andere landen?
5. Welke partijen zijn dan de belangrijkste stakeholders?
6. Wat zijn hun rollen en verantwoordelijkheden in dit kader?
7. Wat zijn randvoorwaarden, specifieke aspecten van de Nederlandse context en gevoeligheden waar bij de opvolging van deze aanbeveling rekening mee moet worden gehouden?
De opdracht omvatte nadrukkelijk niet de vraag hoe de GREVIO-aanbevelingen moeten worden opge- volgd. De nadruk in deze rapportage ligt dan ook op de ‘wat-vraag’. Het hoe komt wel aan bod, maar met name in de vorm van voorbeelden, en zal onderwerp zijn van het vervolg dat de ministeries na af- ronding van dit traject met stakeholders ingaan.
(Rapport opgesteld door Regioplan, in opdracht van de ministeries van VWS, OCW en JenV)