In dit rapport is verslag gedaan van een prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland en van de ontwikkeling daarin sinds de vorige rapportages over huiselijk geweld (Van der Veen & Bogaerts, 2010; Van Dijk et al., 2010; Van der Heijden, Cruyff & Van Gils, 2009) en over kindermishandeling (Alink et al., 2011).
Het onderzoek bestaat uit verschillende studies en is op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Justitie en Veiligheid door diverse onderzoeksteams uitgevoerd, onder regie van het WODC. Het volledige onderzoek bestond, naast een drietal voorstudies,1 uit vijf empirische studies. Twee studies waren primair gericht op het schatten van de omvang van huiselijk geweld onder volwassenen (Van Eijkern et al., 2018; Van der Heijden et al., 2019), twee studies op het schatten van de omvang van kindermishandeling (Schellingerhout & Ramakers, 2017; Alink et al., 2018) en een studie betrof een verdiepend onderzoek onder plegers van partnergeweld en kindermishandeling (Woicik et al., 2018). Deze synthese gaat alleen over de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De vergelijkbaarheid met de eerdere prevalentiestudies is zo groot mogelijk gehouden. Aanvullend op de prevalentieschattingen is voor het eerst de mate van samen-loop tussen huiselijk geweld en kindermishandeling in gezinnen onderzocht. Verder is in het onderzoek meer dan voorheen aandacht geweest voor de vraag wat slacht-offerschap van huiselijk geweld, in het bijzonder (ex-)partnergeweld, voor vrouwen en mannen inhoudt. In het rapport wordt ook de context waarin huiselijk geweld en kindermishandeling plaatsvinden uitgebreid beschreven, onder andere met behulp van een zogenoemd ecologisch model.
De centrale probleemstelling van deze synthese luidt: Wat is de aard en omvang van huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland, welke ontwikkeling heeft hierin plaatsgevonden en in welke mate is sprake van samenloop van beide vormen van geweld binnen gezinnen?
Geweld tussen (ex-)partners en ander huiselijk geweld
De prevalentieschattingen van huiselijk geweld hebben uitsluitend betrekking op slachtofferschap van fysiek en seksueel geweld2 onder de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder. Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer een op de 20 (5,5%) volwassenen in een periode van vijf jaar naar eigen zeggen wel eens met een voorval van fysiek en/of seksueel geweld in huiselijke kring te maken heeft gehad (Van Eijkern et al., 2018). Het gaat om 6,2% van de vrouwen en 4,7% van de man-nen. Dit zijn in totaal circa 747.000 mensen van 18 jaar of ouder. Zij zijn in de ge-noemde periode van vijf jaar slachtoffer geweest van minstens één incident dat werd gepleegd door iemand uit de brede huiselijke kring: van partner, ex-partner, andere gezins- en familieleden tot huisvrienden. Bij een derde (34%) van deze mensen bleef het bij een eenmalig incident. Bij 41 procent kwam enkele malen een geweldsvoorval voor. Bijna 20 procent van de slachtoffers heeft structureel fysiek en/of seksueel huiselijk geweld meegemaakt; dat wil zeggen geweld dat maandelijks, wekelijks of dagelijks voorkwam. Het gaat hier om circa 97.000 vrouwen en circa 27.000 mannen (Van Eijkern et al., 2018). We gaan ervan uit dat de groep slachtoffers van structureel huiselijk geweld ten minste deze omvang heeft. Uit de wetenschappelijke literatuur is namelijk bekend dat slachtoffers van het meest ernstige geweld het minst goed bereikt worden met vragenlijstonderzoek naar dit onderwerp. Een aanwijzing daarvoor is ook dat door het Centraal Buraeau voor de Statistiek (CBS), dat een deel van het veldwerk voor dit prevalentieonderzoek uitvoerde, is vastgesteld dat zich onder de mensen die niet meededen aan het onderzoek (de non-respondenten) meer mensen bevonden die als slachtoffer van huiselijk geweld bij de politie geregistreerd waren dan onder degenen die wel mee-deden (Boonstra et al., 2018). In combinatie met de kennis uit de literatuur dat slachtoffers vaker naar de politie gaan naarmate het meegemaakte geweld ernstiger is, geeft dit voldoende grond om aan te nemen dat bovengenoemde aantallen voor de groep slachtoffers van structureel huiselijk geweld een conservatieve schatting betreft.
Meer dan de helft van het huiselijk geweld (56%) is geweld door de partner of ex-partner. Van de vrouwen heeft 4,0% en van de mannen heeft 2,0% hier naar eigen zeggen in de vijf jaar voorafgaand aan het onderzoek mee te maken gehad. Naar schatting zijn circa 76.000 vrouwen en circa 13.000 mannen in een periode van vijf jaar het slachtoffer van structureel geweld door een partner of (ex-)partner gewor-den. Het gerapporteerde (ex-)partnergeweld betreft meestal lichamelijk geweld (72%); in de overige gevallen vindt seksueel geweld plaats of een combinatie van beide. Aangenomen wordt dat het meeste hier gemeten (ex-)partnergeweld situationeel van aard is. Dat wil zeggen dat het geweld vooral plaatsvindt in de context van escalerende ruzie(s). In het onderzoek rapporteerden – beoordeeld met een strenge maatstaf – zeer weinig respondenten over mogelijk intiem terrorisme (waarbij de ene partner systematisch de andere partner domineert). Dat is te wei- nig om een uitspraak te doen over de prevalentie van intiem terrorisme (Van Eijkern et al., 2018).
Kijken we naar verschillen tussen vrouwen en mannen in het slachtofferschap van al het huiselijk geweld dan zien we voor vrouwen een prevalentie van 6,2% en voor mannen 4,7%. Grotere sekseverschillen worden zichtbaar wanneer de context en impact worden meegenomen in die cijfers. Dan blijkt dat vrouwen vaker dan man-nen slachtoffer worden van geweld door hun partner of ex-partner en mannen vaker dan vrouwen van fysiek geweld door ‘huisvrienden’ (een heel ander type relatie). Ook blijkt dan dat vrouwen vaker te maken hebben met structureel ge- weld dan mannen. Zo zijn vrouwen bijna zes keer vaker dan mannen slachtoffer van structureel geweld door hun (ex-)partner en zijn het overwegend vrouwen die daarbij letsel oplopen (Van Eijkern et al., 2018).
Geweld door (ex-)partners maakt het grootste deel uit van het huiselijk geweld tegen volwassenen. De overige ruim 40% van het gerapporteerde huiselijk geweld wordt vooral gepleegd door broers en zussen (13%), ouders (11%) en ‘huisvrien-den’ (14%).
Bij de gepresenteerde schattingen is relevant dat met een beperkte onderzoeks-definitie van huiselijk geweld is gewerkt: enkel fysiek geweld (inclusief bedreiging) en seksueel geweld zijn meegeteld. Ernstig psychisch en ‘economisch’ geweld (denk bijvoorbeeld aan het sociaal isoleren en financieel depriveren van de partner) en ernstige belaging, ook met behulp van moderne technologie, zijn niet gemeten in deze studie. Dit is een beperking van het onderzoek.
Bron: WODC