De kunst van het straffen - Forensische zorg als premisse

De kunst van het straffen - Forensische zorg als premisse

Ester Post | 2023 | vu.nl
Gratis

Omschrijving

Dit onderzoek richt zich op het ontstaan en de ontwikkeling van forensische zorg.

Onder forensische zorg in de zin van dit onderzoek wordt verstaan: geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg die onderdeel is van een (voorwaardelijke) straf of maatregel, of de tenuitvoerlegging daarvan, dan wel een andere strafrechtelijke titel. Drie groepen (met daarbinnen verschillende modaliteiten) kunnen worden onderscheiden.

De terbeschikkingstelling, forensische zorg als voorwaarde en forensische zorg in detentie. Forensische zorg is op dit moment een belangrijk onderdeel van het sanctiestelsel, maar in 1886 bestaat het nog niet. Een groot deel van de modaliteiten die nu gelden als modaliteiten op grond waarvan forensische zorg kan worden opgelegd en verleend, worden in het leven geroepen aan het begin van de vorige eeuw. Alle modaliteiten die in de verschillende wetboeken zijn opgenomen, zijn vrij recent onder de reikwijdte van de Wet forensische zorg (Wfz) gebracht. De belangrijkste doelen van de Wfz zijn de juiste patiënt op de juiste plek, het creëren van voldoende zorgcapaciteit, kwalitatief goede zorg gericht op de veiligheid van de samenleving en een goede aansluiting tussen de forensische en curatieve zorg. Als echter meer concreet wordt gekeken naar de vraag met welk doel forensische zorg wordt opgelegd en verleend, staat recidivevermindering als doel voorop.

De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: Hoe heeft forensische zorg in strafrechtelijk kader zich ontwikkeld sinds de inwerkingtreding van het Wetboek van Strafrecht in 1886 en kunnen de bestaande strafrechtelijke modaliteiten op grond waarvan forensische zorg kan worden opgelegd en verleend een bijdrage leveren aan de belangrijkste doelstelling van forensische zorg? Drie deelvragen zijn geformuleerd. Deelvraag één is: met welk doel zijn de strafrechtelijke modaliteiten, op grond waarvan forensische zorg kan worden opgelegd en verleend, in de loop van de tijd in de wet opgenomen en hoe valt de differentiatie daarvan te verklaren? Deelvraag twee is: in hoeverre hebben ontwikkelingen in het strafrecht en de maatschappij invloed gehad op het ontstaan en de ontwikkeling van forensische zorg in strafrechtelijk kader? Deelvraag drie is: kunnen de bestaande strafrechtelijke modaliteiten een bijdrage leveren aan de belangrijkste doelstelling van forensische zorg? Het onderzoek is beschrijvend van aard en is opgedeeld in drie perioden die vervolgens in drie hoofdstukken worden besproken, te weten 1886-1939 (hoofdstuk twee); 1940-1989 (hoofdstuk drie) en 1990-1 januari 2022 (hoofdstuk vier). Het vertrekpunt in hoofdstuk twee is 1886 als Nederland een eigen Wetboek van Strafrecht krijgt en eindigt eind jaren dertig van de vorige eeuw. De Tweede Wereldoorlog vormt een soort natuurlijke scheiding tussen de jaren dertig en de periode na de Tweede Wereldoorlog waarin een bloeiperiode ontstaat voor de terbeschikkingstelling.

Hoofdstuk drie start met de oorlog en eindigt eind jaren tachtig, een periode waarin met het verschijnen van de nota Samenleving en Criminaliteit een keerpunt wordt gesignaleerd. Hoofdstuk vier begint met de jaren negentig en eindigt op de dag dat dit onderzoek is afgesloten, 1 januari 2022. In ieder hoofdstuk is eerst ingegaan op de ontwikkelingen in het strafrecht en de maatschappij in de betreffende periode en daarna op de ontwikkeling van de terbeschikkingstelling, forensische zorg als voorwaarde en forensische zorg in detentie (maar niet noodzakelijkerwijs steeds in deze volgorde). Hoofdstuk twee begint met het jaar 1886, het jaar dat het Wetboek van Strafrecht in werking treedt. Als het gaat om het doel waarom gestraft wordt, staat vergelding (uitgangspunt binnen de klassieke richting die in het strafrecht wordt voorgestaan) centraal. Opsluiting van de misdadiger, zoals deze door de minister wordt geduid, is niet ter verbetering en straf wordt opgelegd in het belang van de maatschappij en niet in het belang van de veroordeelde. Voor forensische zorg is binnen het strafrecht geen plaats. Maar de gedachten over de wijze waarop de maatschappij het beste beschermd kan worden, veranderen in de eerste decennia na 1886 als aandacht voor de persoon van de verdachte, zowel internationaal als nationaal, toeneemt.

In het strafrecht klopt de moderne richting, die meer oog heeft voor de persoon van de dader (ook als bron van mogelijk nieuwe misdaden), nadrukkelijk op de deur. Niet onbelangrijk is daarbij dat ook de verhouding tussen de overheid en de maatschappij aan verandering onderhevig is en dat van de overheid meer wordt gevraagd. Als spreekbuis voor de verzuilde samenleving functioneert met name de top van de zuilen. Beveiliging van de samenleving is een aspect dat steeds meer aandacht krijgt en dan met name als het gaat om de ontoerekeningsvatbare of verminderd toerekeningvatbare daders. De eerder gemaakte keuze in 1886 – de ontoerekeningsvatbare dader uit het strafrecht en de verminderde toerekeningsvatbare dader in het strafrecht – wordt niet meer afdoende geacht. Dit terwijl de consequenties van de keuze in 1886 bekend waren. Maar enkele decennia later wordt zichtbaar dat de taak die de overheid voor zichzelf en het strafrecht weggelegd ziet, is veranderd. De hiervoor geschetste ontwikkelingen in het strafrecht en de samenleving dragen daaraan bij. Dat de strijd tussen de klassieke en moderne richting in het strafrecht niet direct is beslist – waarbij de keuze voor de strafrechter in plaats van de burgerlijke rechter, als het gaat om de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling, meer pragmatisch dan dogmatisch wordt verantwoord – blijkt wel uit de tijd die gemoeid gaat met de totstandkoming van de tbr-maatregel. Overigens leveren ook wisselingen van de wacht op het Ministerie van Justitie en het gebrek aan financiële middelen hun bijdrage op dit punt. De drempel voor het opleggen van de maatregel is niet hoog; er moet sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis (door de rechter vast te stellen) én de openbare orde moet oplegging van de maatregel bepaaldelijk vorderen. Maar dat laatste wordt verder niet echt uitgewerkt. De tbr-maatregel is bedoeld voor zogenoemde ‘psychopathen’ (een begrip waaronder een veelheid van verschillende problematiek kan vallen), maar lijkt uiteindelijk slechts gereserveerd voor een kleine groep. In de meeste gevallen zal het gewone stelsel en dan met name de voorwaardelijke veroordeling de oplossing zijn. Die modaliteit moet dan nog worden ingevoerd, met als reden – naast een kostenbesparing die wordt beoogd – ook voorkoming van recidive. Als de voorwaardelijke veroordeling wordt ingevoerd, zijn echter geen overwegingen op dit punt opgenomen. Forensische zorg doet met de komst van de tbr-maatregel haar intrede in ons sanctiestelsel. Immers, behandeling wordt – mede ter voorkoming van recidive – in dat kader nadrukkelijk voorgestaan. Opvallend is dat bij de totstandkoming van de tbr-maatregel nadrukkelijk wordt gesproken over de noodzaak van de maatregel voor verminderd toerekeningsvatbare daders, maar het bestaan daarvan wordt niet wettelijk verankerd. Wel wordt tijdens de behandeling van het wetsvoorstel benadrukt dat verminderde toerekeningsvatbaarheid in strafrechtelijke zin maar één gevolg kan hebben, namelijk een lichtere straf.