Nederland is uitgegroeid tot een migratiesamenleving die een grote aantrekkingskracht uitoefent op migranten uit alle delen van de wereld. Een belangrijke vraag is hoe deze migranten en hun kinderen hun weg weten te vinden in de belangrijkste instituties van de Nederlandse samenleving en met welke problemen ze daarbij te maken hebben. Onderzoek hiernaar staat te boek als ‘integratieonderzoek’. Een voorbeeld daarvan is het Jaarrapport Integratie van het cbs, dat ontwikkelingen op het gebied van demografie, onderwijs, arbeid, inkomen en uitkeringen, criminaliteit, gezondheid, en sociale en maatschappelijke participatie in kaart brengt.
In ons land wonen tegenwoordig migranten uit meer dan 200 herkomstlanden. Het is ondoenlijk om in het integratieonderzoek al die herkomstlanden afzonderlijk op te nemen in de analyses. Daarom worden groepen van herkomstlanden vaak samengevoegd tot clusters op basis van gedeelde kenmerken die relevant kunnen zijn voor het verklaren van participatie en integratie.
Een veel gebruikte clustering in het integratieonderzoek is die in westerse tegenover niet-westerse herkomstlanden. Deze tweedeling is in 1999 door het cbs geïntroduceerd. De gedachte hierachter was dat er verschillen zijn in de sociaal-economische en culturele positie tussen migranten uit westerse en niet-westerse landen die relevant zijn voor hun mate van integratie. In een eerdere publicatie hebben we laten zien dat deze tweedeling wetenschappelijk niet is onderbouwd. Het is niet duidelijk op welke theoretische gronden het ene land als westers geldt en het andere land als niet-westers. Vanwege de grote variëteit aan herkomstlanden is deze standaardtweedeling ook niet erg informatief meer. De verschillen binnen de twee clusters zijn soms net zo groot als de verschillen tussen de twee clusters. Daarom biedt deze simpele tweedeling geen goed zicht meer op integratie. Daarnaast roept de labeling westers versus niet-westers ongewenste associaties op.