Straatgesprekken met Amsterdamse burgers over politieoptreden en etnisch profileren.
De lokale driehoek van de gemeente Amsterdam heeft in 2018 een adviescommissie ‘Etnisch Profileren’ ingesteld. Het doel van deze commissie was om de aanpak van de politie-eenheid Amsterdam tegen etnisch profileren te evalueren en te komen tot een advies aan de driehoek over de te nemen stappen in deze aanpak. Bureau Beke uit Arnhem heeft dit onderzoek in 2019 uitgevoerd.
Het onderzoek maakt een reconstructie van het Amsterdamse beleid tegen etnisch profileren en levert onder meer criteria en indicatoren op. Deze kunnen gebruikt worden om de aanpak van de politie periodiek tegen het licht te houden, om zo de ontwikkeling in professioneel controleren en (het tegengaan van) etnisch profileren bij de politie inzichtelijk te krijgen. Een van de zaken waar de onderzoekers op wijzen is het belang van het uitvoeren van straatgesprekken onder een representatieve steekproef van burgers in Amsterdam om de tevredenheid over de politie in kaart te brengen, ook als het gaat om bejegening en etnisch profileren. De perceptie van Amsterdamse burgers op het politieoptreden kan vervolgens door de politie als een van de bronnen gebruikt worden om het beleid aan te passen en uiteindelijk het politieoptreden richting burgers te verbeteren.
De adviescommissie adviseerde de lokale driehoek hier als volgt over: ‘….. Zo ontbreekt in het Amsterdamse beleid het burgerperspectief nog grotendeels. Het is van belang om hier invulling aan te geven… en … maak op korte termijn een aanvang met een nulmeting voor het monitoren van het burgerperspectief. De mening van burgers is van belang om goed politiewerk te kunnen bieden, maar is ook nodig om de doorwerking van het beleid in het gedrag van politiemedewerkers te kunnen toetsen. Een belangrijke indicator is bijvoorbeeld de tevredenheid over het laatste politiecontact en het gevoel van rechtvaardige behandeling door de politie.’
De burgemeester van Amsterdam heeft aan de gemeenteraad van Amsterdam in een brief van 21 maart 2019 medegedeeld werk te willen maken van het onderzoek onder burgers. Aan Bureau Beke is vervolgens gevraagd om dit onderzoek uit te voeren. Zij formuleerden de volgende vraagstelling: ‘Welke ervaringen hebben Amsterdamse burgers met controles en/of staandehoudingen door politie, hoe vaak gebeurt dit, heeft dit volgens hen te maken met etnisch profileren én wat vinden burgers van de politie als het gaat om beeldvorming, bejegening en vertrouwen?’
In het overleg van de regioburgemeesters, de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de minister van Veiligheid en Justitie (kortweg: het Artikel 19 overleg) wordt met een Veiligheidsagenda gewerkt. Recent heeft men aangegeven dat men enerzijds behoefte heeft aan een periodiek overzicht van de stand van zaken en ontwikkelingen met betrekking tot jeugd- en jongerencriminaliteit (waaronder risicojongeren) en de aanpakken en interventies anderzijds.
In dit rapport worden de resultaten van een onderzoek beschreven dat uitmondt in een voorstel om te komen tot een trendrapportage jeugd- en jongerencriminaliteit.
Kijk voor meer informatie op www.beke.nl
Resultaten van onderzoek onder mentoren, welzijnswerkers en jongeren
In opdracht van het college van Burgemeester & Wethouders (B&W) van de gemeente Arnhem heeft Bureau Beke onderzoek gedaan naar de mate van radicalisering onder Arnhemse jongeren van 12 tot en met 24 jaar. Het totale onderzoek is over een lange periode (begin 2015 tot eind 2016) uitgevoerd en kent zijn oorsprong in een motie van de PvdA uit 2014. Op dat moment was de urgentie op dit onderwerp groot, mede vanwege het relatief hoge aantal inwoners uit Arnhem dat naar conflictgebieden was afgereisd. Het onderzoek reikt echter verder dan radicalisering vanuit islamitisch perspectief alleen; er is ook gekeken naar radicalisering vanuit een links- en rechtsgeoriënteerd perspectief.
Samengevat is aandacht besteed aan de volgende onderwerpen:
Uitvoering
Het onderzoek is in overleg met de gemeente Arnhem in twee fases uitgevoerd.
Eerst is op basis van literatuuronderzoek en interviews met professionals (hierna: vooronderzoek) bekeken of en zo ja op welke wijze de vraagstelling zou kunnen worden beantwoord. Op basis van dit vooronderzoek is het begrip radicalisering als volgt afgebakend:
‘Het (risico op het) plegen van geweld in binnen- of buitenland en/of het daartoe aanzetten van anderen vanuit ideologische overwegingen.’
Daarbij zijn, in toenemende ernst, drie vormen van geweld onderscheiden: verbaal geweld uitschelden, kwetsen, beledigen), verbale bedreiging (bedreigen of intimideren) en fysiek geweld (slaan, schoppen, mishandelen en vermoorden). Daarnaast heeft het vooronderzoek zicht gegeven op drie typen voedingsbodems c.q. factoren die kunnen bijdragen aan radicalisering: pushfactoren, pullfactoren en faciliterende factoren.
Typering van factoren
Onder pushfactoren kunnen omstandigheden worden geschaard die leiden tot onvrede over de huidige situatie (van zichzelf of van personen die tot de eigen groep (ingroup) gerekend worden). Sociale achterstand en discriminatie – en het in het verlengde daarvan denken vanuit een ‘wij?zij’ perspectief – zijn voorbeelden daarvan. Tegenover pushfactoren staan zogenaamde pullfactoren. Dit zijn aspecten die personen als een beloning (incentive) zien voor bepaald gedrag. Het gaat daarbij om een beloning in brede zin: derhalve worden hier niet alleen financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook het vergaren van status en geborgenheid binnen een bepaalde groep geschaard. Faciliterende factoren voorzien tot slot in het in aanraking komen met radicaal gedachtegoed. Het sociaal netwerk maar ook het internet zijn factoren die hierin kunnen voorzien.
Op basis van het vooronderzoek zijn drie onderzoeksactiviteiten uitgevoerd. Ten eerste zijn de dossiers van 42 (mogelijk) geradicaliseerde personen die binnen het Veiligheidshuis (VH) besproken zijn, bestudeerd. Daarnaast is een screeningsinstrument uitgezet onder mentoren en welzijnswerkers om te inventariseren in hoeverre zij een ‘niet-pluis’ gevoel hebben bij leerlingen op het vlak van radicalisering.
In totaal hebben 274 mentoren voor 324 klassen (6.086 leerlingen) een screeningsinstrument
ingevuld en is met negen van hen gesproken. Verder hebben zestien welzijnswerkers het screeningsinstrument ingevuld en is met vier van henaanvullend een interview gehouden. Tot slot zijn jongeren zelf benaderd. In totaalhebben 248 jongeren een korte vragenlijst ingevuld en is met circa 100 van hen ingroepsverband of individueel verder gesproken over dit onderwerp.
Kijk voor meer informatie op www.beke.nl